Gepubliceerd op 14-06-2022

Verloskunde

betekenis & definitie

obstetrie, is dat deel der medische wetenschap, dat zich bezighoudt met zwangerschap (graviditeit), baring (partus) en kraambed (puerperium), zoowel wanneer deze normaal, als wanneer ze abnormaal verloopen.

De vrouw is zwanger, wanneer zij een bevrucht eitje in haar lichaam herbergt, zoowel wanneer dit zich in, als wanneer het zich buiten de baarmoeder verder ontwikkelt. Zie ook Zwangerschap.

Zwangerschapsteekenen zijn:

ophouden der menstruatie;

misselijkheid, dikwijls ook braken, vooral ’s morgens ;

trek in sommige, vooral zure en pikante spijzen en een overigens onverklaarbare tegenzin in andere; last van zuur, vermeerderde speekselafscheiding, enz.

Verder bruine tot bruinzwarte verkleuring van sommige deelen der huid, b.v. den tepelhof en het gelaat, z.g. zwangerschapsmasker; zwellen der borsten (in de latere maanden is ook vocht uit den tepel te drukken).

Aan de onderste extremiteiten kunnen reeds bestaande spataderen sterk opzwellen en nieuwe zich vormen (bij het volk bekend als blauwscheut).

Aan de uitwendige geslachtsorganen valt een blauwroode verkleuring van het slijmvlies op. De groote schaamlippen zijn dikwijls tengevolge van vaatuitzetting sterk gezwollen.

Voor de ontwikkeling van het kind zie Vrucht.

Een voldragen kind heeft een lengte van 50 c.M. en een gewicht van ± 3200 gram. Om zoo’n kind te kunnen herbergen moet de baarmoeder aanzienlijk in grootte toenemen.

De belangrijke vergrooting van de baarmoeder heeft ook invloed op de huid van den buik. Reeds in de 8ste maand beginnen zwangerschapsstrepen (striae gravidarum) op te treden, die ontstaan door uitrekking en verscheuring van de bindweefsellaag van de huid, waardoor de dieper gelegen bloedvaten nu gemakkelijker zichtbaar worden en blauwachtig doorschemeren. Zij nemen langzamerhand toe in aantal en in lengte. Is de zwangerschap afgeloopen, dan verandert de kleur dezer strepen van blauw in wit door litteekenvorming.

Een ander gevolg van de vermeerdering van den buikinhoud is het verstrijken, later zelfs uitpuilen van den navel. Ook de organen, welke in de buikholte gelegen zijn, ondervinden den invloed van de toenemende grootte der baarmoeder. Zoo kan druk op de pisblaas de uitzetting bemoeilijken, waardoor bij geringe vulling aandrang tot urineeren optreedt en de blaas dus vaker dan normaal ontledigd moet worden. Werkelijke ziekten der urinewegen kunnen soortgelijke klachten veroorzaken. Drukking op de darmen kan tot verstopping aanleiding geven.

De meest voorkomende ligging van het kind is die met het hoofd omlaag, de stuit naar boven, terwijl de rug nu eens naar de linker dan eens naar de rechterzijde der vrouw gekeerd is. De armen en beenen (in de verloskunde „de kleine deelen” genoemd) zijn dan naar de andere zijde gericht. De geheele wervelkolom is sterk gebogen, de kin op de borst gedrukt, de beenen zijn zoover mogelijk opgetrokken en de armen liggen gekruist op de borst.

Bewegingen van het kind zijn eerst alleen door de vrouw, daarna door de op den buik geplaatste hand te voelen (z.g. „leven” voelen), later ook door den buikwand heen te zien; omstreeks de helft der zwangerschap worden zij in den regel het eerst waargenomen.

In de 2de helft der zwangerschap is het ook mogelijk de harttonen van het kind door den buikwand heen te hooren. De snelheid is 140 in de minuut; daardoor is verwisseling met moederlijke harttonen, wier aantal ongeveer 80 per minuut bedraagt, gemakkelijk te voorkomen.

Het vermoedelijke tijdstip der bevalling wordt berekend naar de laatst opgetreden menstruatie. Bij den eersten dag der laatste periode telt men 7 dagen op en trekt er 3 maanden af. In enkele gevallen, bij zeer onregelmatige menstruatie, of bij optreden van zwangerschap, terwijl de vrouw een kind zoogt (gedurende welken tijd de periode veelal uitblijft, het volkt spreekt dan van „blind opgezet”) of wanneer de vrouw den datum der laatste periode vergeten is, kan het eerste leven voelen ons helpen, den datum voor de bevalling vast te stellen. De meeste vrouwen voelen n.l., zooals boven reeds werd gezegd, het leven ongeveer op de helft der zwangerschap en dus treedt de bevalling op ongeveer 4 1/2 maand nadat het eerste leven gevoeld werd. Hoe lang eigenlijk de zwangerschap duurt is niet bekend, omdat nog niet zeker is, wanneer de bevruchting, dat is het indringen van het spermatozoön in het ei plaats heeft. Dit geschiedt zeker niet dadelijk nadat de geslachtsgemeenschap heeft plaats gehad. Soms duurt de zwangerschap langer, soms korter dan men berekend had, dit kan wel ongeveer 1 maand verschillen en toch kan dan een normaal ontwikkeld kind geboren worden.

De zwangerschap kan ten allen tijde vóór het normale einde onderbroken worden. Dit kan zoowel het gevolg zijn van ziekelijke afwijkingen bij moeder of vrucht, als van noodzakelijke medische ingtijpingen of van strafbare handelingen. Behalve allerlei ziekten der moeder, kan ook een onverstandige levenswijze bij gezonde vrouwen tot miskraam leiden; overmatige arbeid, vooral tillen van zeer zware voorwerpen, vallen en stooten tegen den buik, rijden in zeer schokkende wagens, dansen, paardrijden, fietsen, ook heftig schrikken, worden als oorzaak voor miskraam genoemd.

Gewone lichaamsbeweging, b.v. wandelen is gedurende de zwangerschap zeer aan te bevelen. De voeding zij voldoende, echter niet overdreven, de ontlasting geregeld. Door wasschen met koud water en met brandewijn moeten de tepels der borsten gehard worden.

De normale bevalling (zie Bevalling) verloopt in ’t kort als volgt: Aan het einde der zwangerschap treden regelmatig terugkeerende pijnen, z.g. weeën op; in de z.g. weeënpauzen voelt de vrouw zich volmaakt wel. Deze weeën zijn het gevolg van de samentrekking van de baarmoederspieren. De pauzen worden telkens korter, ten slotte bestaat dikwijls slechts een tusschenruimte van ongeveer 2 à 3 minuten.

Door de weeën worden eerst het halskanaal en de baarmoederholte gerekt (geopend), daarna moet het kind door het bekkenkanaal naar buiten gedreven worden, waartoe de baarmoedercontracties ten slotte door de buikpers ondersteund worden (z.g. persweeën). Komt het voorliggend deel van het kind op den bekkenbodem, dan moet de schaamspleet gerekt worden, om het kind door te laten. Hoe langzamer dit gebeurt, des te meer kans bestaat er, dat gelijkmatige rekking en geen inscheuring (van den bilnaad) optreedt.

Is het kind geboren, dan moet de navelstreng op ± 5 c.M. afstand van het kind dubbel onderbonden worden en daartusschen doorgeknipt. Slechts in geval van nood mag dit door leeken geschieden. Wordt de navelstreng zonder afbinden doorgeknipt, dan is er zeer veel kans dat het kind doodbloedt.

Nadat het kind geboren is volgt het gedeelte van het vruchtwater, dat nog niet vóór de geboorte van het kind was afgeloopen, en eenigen tijd daarna de nageboorte (d.i. de moederkoek met vliezen en de rest van de navelstreng). Ook wordt bij iedere bevalling een grootere of kleinere hoeveelheid bloed verloren. Soms is de nageboorte zoo vast verbonden aan den binnenwand van de baarmoeder, dat zij alleen door uitdrukken (credeeren, zie Credé) of lospellen met de hand verwijderd kan worden; nooit mag aan de navelstreng worden getrokken daar men hierbij gevaar loopt de geheele baarmoeder het binnenste buiten te keeren.

De duur van de bevalling kan wisselen tusschen enkele oogenblikken en enkele dagen. Bij normale bevallingen worden, althans in Nederland, zelden verdoovende middelen, zooals chloroform, gegeven. Bij kunstverlossingen wordt daarentegen veelvuldig narcose toegepast.

Na afloop der bevalling wordt de vrouw zorgvuldig gereinigd. Is een verscheuring van den bilnaad opgetreden, dan moet deze wond dadelijk gehecht worden, om het later optreden van een verzakking te voorkomen. (Zie verder Kraambed en verpleging van kraamvrouw en kind).

De ligging van het kind is dikwijls een van de normale afwijkende. Zoo kan het in plaats van met het hoofd, met den stuit omlaag liggen, z.g. stuitligging. Ook kan het kind z.g. dwars liggen; de lengte-as van het kind staat dan loodrecht op die der moeder. Wanneer het kind zoo blijft liggen, is spontaan verloop van de baring alleen mogelijk, als het kind zeer klein is en dubbelgevouwen uit de baarmoeder kan gedreven worden, hetgeen bij een normaal beëindigde zwangerschap wel nooit het geval is.

Kunstverlossingen. De baring mag alleen dan kunstmatig beëindigd worden, wanneer er óf gevaar dreigt voor moeder of kind bij langer afwachten, óf wanneer, hoewel nog geen oogenblikkelijk gevaar dreigt, toch te voorzien is, dat de bevalling zonder kunsthulp niet tot een goed einde kan komen, en zoover gevorderd is, dat zonder schade kunsthulp kan worden toegepast.

Spontane bevalling is altijd te verkiezen boven elke kunstverlossing, omdat dan veel minder kans bestaat op complicaties in het kraambed. Alleen de ervaren medicus mag beslissen of kunsthulp noodig is en mag zich niet door medelijdende omstanders of het smeeken der kraamvrouw zelve tot te vroeg of onnoodig ingrijpen laten overhalen.

1°. De tangverlossing. Deze wordt alleen bij schedelligging toegepast. De verloskundige tang (forceps), in den volksmond bekend als „de lepels", bestaat uit twee helften, welke door een slot verbonden worden en elkaar dan kruisen (evenals bij een schaar). Iedere helft bestaat uit een handvat en een gevensterden lepel. De gevensterde lepels worden een voor een in de geslachtsorganen der vrouw om het hoofd van het kind gebracht, door het slot aan elkaar bevestigd en nu door trekken aan de handvatsels het hoofd naar buiten gebracht. Het overige deel van het kind volgt dan gemakkelijk.
2°. De z.g. extractie, uithalen van het kind aan een of beide voeten, toegepast bij stuitligging, of nadat een hoofd- of dwarsligging door keering of versie in een stuitligging veranderd is.

Vooral na kunstverlossingen wordt het kind nu en dan blauw en bewusteloos geboren en ademt het niet dadelijk. Door koude en warme baden, slaan op de billen, enz. moet het bijgebracht worden. Gelukt dit niet spoedig, dan moet kunstmatige ademhaling worden toegepast. In de ergste gevallen ziet het kind niet blauw, doch wit. Deze witte schijndoode kinderen kunnen slechts zelden weder in het leven worden teruggeroepen.

Bestaat een zeer ernstige graad van bekkenvernauwing, dan kan het kind alleen levend langs het geboortekanaal ter wereld gebracht worden, wanneer dit kanaal door doorzagen van den beenigen bekkenring, klieven der symphysis (symphyseotomie), verwijd is, of het kan door de keizersnede (Sectio Caesarea), waarbij eerst de buikholte, daarna de baarmoeder geopend wordt, uit het moederlijk lichaam verwijderd worden.

Men kan ook door het opwekken van vroeggeboorte trachten een spontaan verloop der baring mogelijk te maken. Door bijzondere zorg gelukt het soms wel een zevenmaands kind in het leven te houden, vooral wanneer men het in een couveuse kan plaatsen. Zoo’n couveuse is in den eenvoudigsten vorm een houten kistje met glazen deksel, dat door warme kruiken op een temperatuur van ± 32o C. gehouden wordt. Het kind wordt alleen uit de couveuse genomen, wanneer het gevoed en verdroogd moet worden. Is het kind te zwak om te zuigen, doch slikt het wel, dan kan men het met een lepeltje voeren; mist het zelfs de kracht om te slikken, dan moet de kunstmatige voeding worden toegepast. Men brengt dan een dunnen, slappen catheter tot in de maag, en plaatst hierop een glazen trechtertje waarin de melk (liefst moedermelk, welke men met een z.g. zogpomp heeft opgevangen) geschonken wordt.

Niet altijd is het mogelijk moeder en kind beide te redden. Moet men kiezen, dan is in het algemeen het leven van de moeder boven dat van het kind te stellen. Gelukkig komt de geneesheer slechts uiterst zelden voor deze keus te staan. Moet het kind opgeofferd worden, dan kan men door verkleinen (gewoonlijk van den schedel) de bevalling langs het normale baringskanaal mogelijk maken. De schedel wordt verkleind door met een perforatorium een opening in het schedeldak te maken, waardoor een gedeelte van den inhoud (hersenen) naar buiten kan treden. Met een cranioclast wordt dan de verkleinde schedel naar buiten gehaald. Moeten ook borst- en buikholte ontledigd worden, dan spreekt men van eventratie. Bij dwarsligging is soms noodig het hoofd van den romp te scheiden (decapitatie). Bij monstra moet soms het lichaam tot meerdere deelen verkleind worden.

Tweelingzwangerschap komt voor 1 op 80. Drielingzwangerschap 1 op 6 à 7000. Vierlingzwangerschap is zeer zeldzaam; opgaven hieromtrent wisselen tusschen 1 op 120.000 en 1 op 137.000. Van vijf- of meervoudige zwangerschap is niets zeker bekend.

Eeneiige tweelingen zijn altijd van hetzelfde geslacht en gelijken zeer veel op elkander. Tweeëiige tweelingen kunnen van verschillend geslacht zijn en gelijken niet meer op elkaar dan andere kinderen van eenzelfde ouderpaar. Tweelingkinderen (gemelli) zijn gewoonlijk kleiner en wegen minder dan het gemiddelde. Niet zelden worden tweelingkinderen te vroeg geboren. Meervoudige zwangerschap komt herhaaldelijk bij dezelfde vrouw méér dan eens voor en schijnt ook erfelijk te zijn. (Zie ook Tweelingen).

Allerlei ziekten kunnen de zwangerschap compliceeren. Vele kunnen aanleiding geven tot vroegtijdig afbreken der zwangerschap. Zoo b.v. -acute infectieziekten als typhus, roodvonk, en chronische infectieziekten zooals b.v. syphilis. Syphilis is niet zelden oorzaak van het herhaalde malen achtereen optreden van miskraam.

Echte z.g. zwangerschapsziekten, die dus tijdens en door de zwangerschap ontstaan en na de baring of den kunstmatig opgewekten abortus of vroeggeboorte gewoonlijk snel genezen, zijn:

Het overmatig braken (hyperemesis gravidarum). Last van misselijkheid en braken komt bij meer dan 50 pCt. van alle zwangere vrouwen voor. In enkele gevallen kan dit braken echter ondanks elke behandeling een zoo ernstigen graad bereiken, dat de vrouw van uitputting dreigt te sterven. In die gevalIen moet miskraam of vroeggeboorte worden opgewekt; bij R. Katholieken is dit niet geoorloofd.

Dit opwekken van abortus is alleen dan zonder gevaar, als het geheel volgens de regelen der kunst geschiedt. Wordt de asepsis verwaarloosd, zooals bij niet medischen, misdadigen abortus, dan leidt deze bewerking niet zelden tot zeer ernstig ziek zijn en zelfs tot den dood. Ook bij hart-, long- en nierzieken moet in zeer enkele gevallen, om het leven der vrouw te redden, de zwangerschap afgebroken worden.

Een echte zwangerschapsziekte is ook de nieraandoening, welke kan leiden tot stuipen vóór, tijdens of na de bevalling (Eclampsie). Bij geregeld urine-onderzoek is dit dreigende gevaar echter dikwijls tijdig te herkennen en af te wenden door bedrust en absoluut melkdieet. Ook zwelling van de beenen, vooral om de enkels, kan op gestoorde nierfunctie wijzen, is echter zeer dikwijls zonder ernstige beteekenis. Zie Stuipen.

Bloedingen uit de geslachtsorganen tijdens de zwangerschap wijzen altijd op iets abnormaals. In de eerste maanden heeft men vóór alles aan een dreigende miskraam te denken; bedrust en opium kunnen deze soms nog tot staan brengen. In de latere maanden der zwangerschap is bloeding dikwijls afhankelijk van verkeerde ligging der moederkoek. Deze ligt dan n.l. op den baarmoedermond, z.g. placenta praevia, een ernstige complicatie, zoowel voor moeder als voor kind.

Een overmatige hoeveelheid vruchtwater (hydramnion) kan de functie van het hart en de longen bemoedijken door enorme uitzetting van den buik en drukking op het middenrif. Laat men het vruchtwater afloopen, dan geeft dit de moeder veel verlichting, doch volgt gewoonlijk de bevalling binnen niet langen tijd daarna. Was het kind nog niet levensvatbaar, dan wordt dit dus feitelijk opgeofferd.

Nu en dan worden misvormingen of afwijkingen bij het kind waargenomen, die als gevolg van het schrikken der moeder, tijdens de zwangerschap, worden beschouwd (z.g. verzien). Daar wetenschappelijk vaststaat, dat vele afwijkingen reeds veel vroeger moeten bestaan hebben, dan het tijdstip waarop de vrouw geschrokken is, is in tal van gevallen de onjuistheid van dit bijgeloof met zekerheid te bewijzen.

Buitenbaarmoederlijke zwangerschap bestaat in al die gevallen, waarin het bevruchte ei zich buiten de baarmoeder verder ontwikkelt. Het normale einde der zwangerschap wordt in die gevallen slechts uiterst zelden bereikt. De vrucht sterft bijna altijd in de eerste maanden tengevolge van onvoldoende voeding en barsten van den vruchtzak. Enkele gevallen zijn bekend, waarin het kind voldragen ter wereld werd gebracht, natuurlijk langs operatieven weg.

Bij bersten van den vruchtzak kan een zeer hevige, soms doodelijke inwendige bloeding optreden. Zoo gauw dan ook een zich ontwikkelende buitenbaarmoederlijke zwangerschap herkend wordt, zal men deze operatief wegnemen, liefst vóór de bloeding optreedt. Is de vruchtzak eenmaal gebarsten, dan hangt het van tal van omstandigheden af, of zonder operatie genezing kan intreden.

Sinds de laatste halve eeuw is een groote verbetering'waar te nemen in het sterftecijfer der kraamvrouwen. De groote verdienste van het ontdekken der oorzaak van kraambedinfecties komt toe aan

Semmelweis; hij leerde tevens die infecties te voorkomen (zie Kraamkoorts).

In het kraambed komt nu en dan een zwelling van het geheele been voor, gepaard gaande met een gevoel van onmacht om het been op te lichten, met pijn en koorts. Dit z.g. kraambeen (phlegmasia alba dolens) moet met hoogligging en zeer langdurige rust behandeld worden en kan nog langen tijd na de bevalling tot klachten aanleiding geven. Zie Kraamziekten.

< >