Gepubliceerd op 14-06-2022

Hand

betekenis & definitie

Manus, het onderste gedeelte der bovenste ledematen. Men onderscheidt daaraan drie afdeelingen; de eerste, die onmiddellijk aan den onderarm aansluit, heet handwortel (carpus) en vormt met den onderarm het polsgewricht; de tweede afdeeling, die welke op den handwortel volgt en de eigenlijke handvlakte vormt, heet middelhand (metacarpus); de vingers (digiti) vormen de derde afdeeling.

Van deze vingers is de duim onderscheiden door zijn vermogen om zich tegenover de vier andere te plaatsen; hierdoor worden de grijpbewegingen mogelijk. Bij de aanhechting van duim en pink is de hand door spieren eenigszins verdikt; deze gedeelten dragen de namen van groote muis of thenar, en kleine muis of hypothenar. De binnenzijde der hand wordt handpalm genoemd, de buitenzijde handrug, terwijl de verbinding van hand en onderarm den naam draagt van pols. De handpalm is een der weinige deelen van het lichaam, die onbehaard zijn. Het geraamte van de H. bestaat uit 27 kleine beentjes, van welke 8 tot den handwortel, 5 tot de middelhand en 14 tot de vingers behooren. De 8 handwortelbeentjes (ossa carpi of carpaalbeenderen) zijn geplaatst op twee achter elkander gelegen rijen van elk 4 beentjes; de bovenste rij, bestaande uit het scheepvormig, halvemaanvormig, driehoekig en erwtvormig beentje, is verbonden met den onderarm; de onderste rij, bestaande uit het groot en klein veelhoekig, het hoofdvormig en het haakvormig beentje, is verbonden met de middelhand. De beentjes van beide rijen zijn door korte, sterke banden onderling zoo vast verbonden, dat zij in zekeren zin tezamen slechts een enkel beenstuk vormen.

In deze gewrichten en in dat tusschen handwortel en onderarm worden de zijdelingsche en de op en neer gaande beweging der hand uitgevoerd. De draaiing der hand om haar as komt uitsluitend tot stand door den onderarm. De handwortelbeentjes vormen een naar de holte der hand geopenden boog, waar overheen een breede band (ligamentum carpi transversum) is gespannen, onder welken de pezen der buigspieren loopen. De middenhandsbeentjes (ossa metacarpi of metacarpaalbeenderen) zijn eigenlijk de eerste rij van de vingerkootjes; 4 ervan zijn onderling tamelijk vast verbonden; het vijfde middenhandsbeentje, dat van den duim, is verbonden met het groot veelhoekig handwortelbeentje, en laat een zoo groote vrijheid van beweging toe, dat de duim tegenover de andere vingers kan worden gebracht; hierop berust de geschiktheid der hand tot grijpen en aanvatten. De duim, in welks krachtige ontwikkeling en zelfstandige beweeglijkheid de grootere voortreffelijkheid gelegen is van de menschenhand boven overeenkomstige werktuigen in het dierenrijk, heeft slechts twee leden, terwijl de overige vingers er drie hebben.De talrijke spieren, die de hand en de vingers bewegen, liggen voor het meerendeel in den onderarm, slechts weinige in de hand zelf. De buigers ontspringen aan de binnenzijde, de strekkers daarentegen aan de buitenzijde van den onderarm; de vingers worden bewogen door gemeenschappelijke spieren, de wijsvinger daarenboven nog door een eigen strekker, duim en pink elk nog door een aantal, voor een deel in de hand zelf gelegen spieren. De vingers zelf bestaan slechts uit pezen, de kootjes, de huid en het vet met de bijbehoorende zenuwen en vaten. De hand wordt door twee slagaderen (spaakbeen- en ellepijpslagader) van bloed voorzien en talrijke aderen voeren het bloed weer af. De huid der hand is rijk aan gevoelzenuwen, die aan de vingertoppen van bijzondere eindorganen, de tastlichaampjes, voorzien zijn. In de huid der laatste vingerleden, in een soort van ondiep zakje, ligt het bed van den nagel; de nagel zelf geeft aan het eindlid der vingers, dat slechts een kort beentje bevat, een grootere mate van stevigheid.

De H. is een kunstig werktuig, de mensch handhaaft zijn hooge positie in de natuur voor een groot deel slechts door haar. Als werktuig om aan te grijpen, te betasten en bewegingen uit te voeren, wordt zij door geen enkel werktuig in de natuur overtroffen; in vlugge, gemakkelijke beweeglijkheid en buigzaamheid staat zij bovenaan, en in gevoeligheid voor gewaarwordingen wordt zij slechts overtroffen door de spits der tong.

< >