Gepubliceerd op 14-06-2022

Oogheelkunde

betekenis & definitie

ophthalmologie, in engeren zin de heelkunde (zie aldaar) van het oog. In ruimeren zin genomen omvat de oogheelkunde:

1°de studie van het oog als optisch apparaat, en van de afwijkingen in bouw daarvan;
2°. de kennis van alle ziekelijke veranderingen, welke optreden in de weefsels van den eigenlijken oogbol en van de daarbij behoorende spieren, zenuwen en bloedvaten, alsmede van de oogleden en het traanapparaat;
3°. de kennis der hulpmiddelen, welke ons ten dienste staan om al deze afwijkingen te genezen, zoowel door aanwending van inwendige geneesmiddelen, als door een locale chemische, physische, mechanische of operatieve behandeling.

Wat het onder 1°. genoemde betreft, zij er op gewezen, dat de studie der breking en accommodatie van het oog en van de daarbij optredende afwijkingen geleerd heeft, dat het normale oog te beschouwen is als een photographie-camera, die voor de verte is ingesteld (emmetropie); door de accommodatie, welke bestaat in het boller worden der ooglens, kan instelling voor dichtbij gelegen voorwerpen verkregen worden. Bij jonge personen ligt het dichtstbij gelegen punt dat nog scherp kan worden gezien, zeer dicht bij het oog (8 c.M.); hoe ouder men wordt hoe verder het zich van het oog verwijdert. Op 45-jarigen leeftijd ligt dit punt bij normale oogen op M. afstand; dan gaat het oogenblik komen, dat men niet meer op den gewonen afstand lezen kan; eerst wordt dan het boek wat verder van het oog afgehouden om nog scherp te kun-

nen zien, maar weldra is een bril (een zwak positief- of bolglas) noodig om het tekort aan accommodatievermogen aan te vullen. Dan is de toestand der Presbyopie ingetreden.

Het accommodatievermogen kan ook door ziekten verlamd worden. Zoo komt het nog al eens voor, dat bij kinderen, nadat zij aan diphtherie hebben geleden, het geheele accommodatie-vermogen tijdelijk verloren gaat. Ook dan moet door een positieven bril geholpen worden. Zie Accommodatie.

Bij vele personen is het oog nu echter, wanneer de accommodatie in rust is, niet voor de verte ingesteld; is de brekende kracht van het hoornvlies en de lens te zamen genomen te klein in verhouding tot de lengte van het oog, of is het oog te kort, dan noemt men dien toestand oververziendheid of hypermetropie; dan kan het niet-accommodeerende oog alleen een scherp beeld krijgen van voorwerpen op afstand, door het voorzetten van een positieven bril; ook door te accommodeeren kan die instellingsfout worden opgeheven. Zulk een oog komt dan echter dikwijls accommodatie-vermogen te kort om nu ook in de nabijheid scherp te zien; of wel de te sterke inspanning vermoeit zulke oogen te veel en daarom moet dan een bril worden gedragen. Zie: Verziendheid.

Is de brekende kracht van het oog betrekkelijk te groot, of is het oog te lang, dan is het oog bijziende (myopie); dan kan alleen een negatief (hol) brilleglas het scherpe zien in de verte mogelijk maken. Bij zulke oogen is er dan echter altijd een afstand te vinden van waar wel weer scherp kan worden gezien; want evenals bij de camera is de plaats van beeldvorming in het oog verder naar achteren gelegen hoe dichterbij het voorwerp geplaatst wordt. Door middel van de accommodatie kan nu verder het bijziende oog nog voor zeer dichtbij gelegen punten zich instellen en dus zeer fijn zien, daar de beelden dan grooter worden. Bijzienden hebben, daar hun oog in den rusttoestand der accommodatie reeds voor de nabijheid is ingesteld, op gevorderden leeftijd, wanneer hun vermogen tot accommodeeren verloren gaat, geen behoefte aan een bril voor nabijheid. Zie Bijziendheid.

Indien het hoornvlies niet zuiver bolvormig is, maar in één richting sterker gekromd dan in een andere, b.v. die loodrecht daarop, met geleidelijke overgangen daartusschen, is het nooit mogelijk, dat zulk een oog een scherp beeld ziet; een punt kan dan op geen enkelen afstand en ook niet met behulp der accommodatie of door middel van bolvormige brilleglazen, als een punt gezien worden. Donders noemde deze afwijking daarom astigmatisme. Door middel van positieve of negatieve cylinderglazen kan deze brekingsfout gecorrigeerd worden. Deze afwijking is bijna altijd aangeboren. Zie: Astigmatisme.

De onder 2°. genoemde ziekelijke veranderingen worden afzonderlijk besproken; zie: Oogziekten.

Het onder 3°. genoemde omvat de eigenlijke behandeling (therapie) der oogziekten. Daar het oog zoo goed voor studie toegankelijk is, heeft deze behandeling een zeer aanmerkelijke hoogte bereikt. Vooral de operatieve therapie levert in vele gevallen uiterst dankbare resultaten op. Door middel van cocaïne kan daarbij het pijngevoel geheel worden weggenomen. Alleen de vrees der patiënten blijft nog een factor waarmede rekening moet worden gehouden.

Bij de oudste schrijvers op het gebied der geneeskunde vindt men reeds van de behandeling van oogziekten met aftreksels van allerlei kruiden en stoffen gewag gemaakt. Dit is niet verwonderlijk, daar juist de natuurvolken door een vermindering van hun gezichtsvermogen ten zeerste in hun handelen gestoord moesten worden, en dus aan een ooglijden meer aandacht geschonken werd dan aan een ziekte van eenig ander lichaamsdeel. De hulp werd verleend door priesters (Vates of Eubagen genoemd bij de Kelten en Kimbren) of wel door wijze vrouwen, ook tot de klasse der Druïden behoorende. Na de invoering van het Christendom werd de oogheelkunde evenals de geheele geneeskunde grootendeels in de kloosterscholen beoefend.

Naast de medicamenteuse behandeling der oogziekten ontwikkelde zich reeds zeer vroeg een operatieve therapie, die echter lang in handen bleef van minder ontwikkelde personen, van jagers, schaapherders en barbiers. Voornamelijk het z.g. staarsteken werd veelvuldig toegepast. Deze operatie is waarschijnlijk uit Italië, of wel, door terugkeerende kruisvaarders, uit Oostersche landen naar Europa gebracht. In de 9de eeuw reisden ook bij ons te lande reeds specialisten in de oogheelkunde — de staarstekers — van stad tot stad en voerden op de markt hun operaties uit. Daar te dien tijde van den bouw van het oog weinig bekend was en van het wezen van de staar nog veel minder, is het te begrijpen dat deze operateurs geheel in den blinde werkten. Zij staken met een naald door den oogwand in het verduisterde pupilvlak en drukten de punt van de 'naald dan naar beneden.

Dikwijls verbeterde het gezichtsvermogen daarna plotseling, doordat de troebele lens verplaatst werd en het licht het netvlies weer kon bereiken. Het blijvende effect der operatie was meestal nul, doordat de oogen door infectie met de vuile naalden, of door intredende verharding te gronde gingen. De operatie van het staarsteken is later verbeterd en langen tijd bij de echte staar toegepast, doch nu in de wetenschappelijke oogheelkunde verlaten. In Engelsch Indië en in vele onbeschaafde Oostersche landen wordt ze nog op ruime schaal toegepast. Voor eenige jaren is zelfs zulk een Oostersche staarsteker tot in onze steden doorgedrongen en heeft er verschillende menschen geopereerd; zooals later geconstateerd is, was ook nu het blijvende resultaat nul of zeer gering.

Met de ontwikkeling der geneeskunde in het algemeen ging de verbetering der oogheelkunde hand in hand. Ook de ontwikkeling der natuurkundige en wiskundige wetenschappen droeg veel tot de kennis van het oog bij; het was vooral de astronoom Keppler, die een helder inzicht opende in de wetten van breking van het licht gaande door lenzen en spherische vlakken en daarmede ook in den bouw van het oog als optisch apparaat. Op operatief gebied bracht de Fransche heelkundige Daviel omstreeks het midden der 18de eeuw de oogheelkunde een goed eind vooruit. De eigenlijke bloeitijd der oogheelkunde begon echter eerst in de tweede helft der 19de eeuw, toen met de uitvinding van den oogspiegel door von Helmholtz het waarnemen van het inwendige van het oog den geneesheer mogelijk werd gemaakt. Terzelfder tijd deed Donders een licht opgaan over de verschillende afwijkingen in de breking en de accommodatie van het oog, waardoor het mogelijk werd vele zwakzichtigen door middel van brillen (positieve en negatieve bol- of cylindervormige glazen) een goede gezichtsscherpte te geven. Er vormde zich nu een zelfstandige oogheelkundige wetenschap, en de praktijk der oogheelkunde kwam in handen van wetenschappelijke specialisten. De operatieve oogheelkunde behaalde onder Albr. von Graefe (Duitschland) nieuwe triomphen; en toen een tiental jaren later de anti- en aseptische methode der wondbehandeling ook in de oogheelkunde toegepast kon worden, lag een uitgebreid en dankbaar veld van werkzaamheid voor de oogartsen open.

Ook het land van Donders verheugt zich in het bezit van een corps goedgeschoolde oogartsen. Helaas wordt nog veel te weinig hun hulp ingeroepen, of hun advies gevraagd. Velen gaan als zij slecht zien eerst naar den opticien ten einde een bril te probeeren; dikwijls gaat daardoor het oogenblik voor doeltreffende behandeling voorbij.

< >