Mensen op steeds wisselende tijden en langer laten werken (meestal voor hetzelfde loon). De werknemer of flexikracht moet steeds klaarstaan voor de werkgever. Dit zou de productiviteit ten goede komen. Flexibiliteit is het sleutelwoord van de jaren negentig. Werknemers worden geacht flexibeler te worden.
Ze moeten een ‘flexibele instelling’ hebben, dat wil zeggen sneller en alerter reageren op allerlei ontwikkelingen. In het jargon worden ze flexwerkers of flexers genoemd. De werkgever loopt met het aannemen van personeel dat onder deze voorwaarden aan de slag gaat minder risico. De alerte medewerker zal ook beter voorbereid zijn op de afslankingsoperatie die ongetwijfeld zal volgen. Begrippen zoals flexibaan, flexkracht (of -werker), fleximarkt, flexizorg enzovoort raakten in zwang in de jaren negentig. Wellicht zijn ze ontstaan onder invloed van het Engelse woord flexitime dat (in het Engelse taalgebied) al in 1972. opgetekend werd.
Bedrijven gaan vaak te ver in het flexibiliseren van de arbeidsvoorwaarden. Werknemers zien door de bomen het bos niet meer en maken daardoor geen bewuste keuzes.
P W Vakblad voor personeelsmanagement, 22-02-97, webpagina