I. denken; geloven, menen, achten, houden voor, vinden; bedenken; zich denken, zich voorstallen; think no harm, geen kwaad vermoeden; think little (nothing) of, geen hoge dunk hebben van; geen been zien in...; think much of, een hoog idee hebben van; veel op hebben met; think no small beer of, geen geringe dunk hebben van;
II. denken; nadenken; zich bedenken; he is so altered now, you can’t think, daar hebt u geen idee van; I don’t think!, 1. kan je (net) begrijpen!; 2. dat maak je mij niet wijs; think alike, dezelfde gedachte(n) hebben, sympathiseren; think differently, er anders over denken; I thought so, dat dacht ik wel; do you think so?, vindt u?; I rather think so, dat zou ik menen; think twice before..., zich wel bedenken alvorens te...; think about, denken over; think of, denken van; denken aan; zich voorstellen; zich te binnen brengen; bedenken, vinden; think of ...ing, er over denken om te...; to think of his not knowing that!, verbeeld je dat hij dat niet eens wist!; think of it (that)!, denk eens aan!; think better of, een betere dunk krijgen van; think better of it, zich bedenken; think on, denken over; think out, uitdenken; overdenken, overwegen; doordenken, goed denken over; think over, nadenken over, overwegen; think to oneself, bij zichzelf denken;
III. gedachte; give it a think, denk er eens over.