I. klem-, kleinzielig; luttel; weinig, gering; little butter, weinig boter; a little butter, een beetje (wat) boter; little Englander, anti-imperialistisch gezinde Engelsman; make little of, niet tellen, weinig geven om; zie ook: finger;
II. weinig; a little, een beetje; een kleinigheid; not a little, niet weinig (= zeer veel); after a little, na korte tijd; little by little, by little and little, langzamerhand; for a little, een poosje; in little, in het klein; he was within a little of crying, hij had bijna gehuild; many a little makes a mickle, veel kleintjes maken een grote;
III. weinig (soms = niet).
