think
I. denken; geloven, menen, achten, houden voor, vinden; bedenken; zich denken, zich voorstallen; think no harm, geen kwaad vermoeden; think little (nothing) of, geen hoge dunk hebben van; geen been zien in...; think much of, een hoog idee hebben van; veel op hebben met; think no small beer of, geen geringe dunk hebben van; II. denken; nadenken; zic...