I. rek, roest; (roest)stok; slaapplaats; be (sit) at roost, op stok zijn; have one’s chickens come home to roost, zijn trekken thuis krijgen; curses come home to roost, komen neer op het hoofd van hem die ze uitspreekt; go to roost, op stok gaan, naar kooi gaan;
II. (op het roest) gaan zitten, rekken; neerstrijken; de nacht doorbrengen.