I. lichtmis, losbol, roué.
II. 1. hark, krabber, rakelijzer; 2. harken, rakelen, (bijeen)schrapen, verzamelen; 3. af-, doorzoeken, -snuffelen; 4. enfileren; bestrijken; overzien, de blik laten gaan over; rake in, opstrijken [geld]; rake out, 1. uithalen [’t vuur]; 2. opscharrelen [iets]; rake up, bijeenharken, -schrapen, verzamelen; rake up a forgotten affair, een oude geschiedenis weer oprakelen.
III. 1. schuinte; schuin (doen) staan of aflopen.