1 arm; tak; (hold, heep) at arm's length, voor zich uit (houden); op eerbiedige afstand (houden); with folded arms, met de armen over elkaar.
2 wapen; arms, ook: wapen; bewapening; brother (companion, comrade) in arms, wapenbroeder; in arm, under armss, onder de wapenen; up in arms, in het geweer, in opstand;
II
1 (be)wapenen;
2 beslaan; pantseren;
III zich wapenen.