Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 28-02-2022

hold

betekenis & definitie

I. houden, achter-, dicht-, terug-, vast-, weer-, aan-, behouden; inhouden, (kunnen) bevatten; houden voor, ’t er voor houden, achten, van oordeel zijn; er op na houden [theorie, huldigen, toegedaan zijn [mening]; boeien [lezers]; bekleden; innemen [plaats]; voeren [taal]; volgen [koers]; vieren [zekere dagen]; in leen of in bezit hebben, hebben; hold one's own with, zich staande houden tegenover, het kunnen opnemen tegen; hold the road (well), vast op de weg liggen [v. auto];

II. aanhouden, (blijven) duren; het uit-, volhouden; zich goed houden; doorgaan; gelden, van kracht zijn, opgaan, steek houden (ook: hold good); hold!, wacht!, stop!; hold hard!, 1. stop!, wacht even!; 2. hou je vast!; hold true, waar zijn, doorgaan; hold back, terug-, achterhouden; tegenhouden; zich onthouden, zich inhouden; weinig animo tonen; hold by, vasthouden aan; hold down, in bedwang houden; hold forth, betogen, oreren; hold forth on, uitweiden over; hold in, aanhouden; (zich) inhouden, beteugelen; hold in aversion, een af keer hebben van; hold in contempt, verachten; hold in hand, in zijn macht hebben; hold off, (zich) op een afstand houden; uitblijven [v. regen]; hold on, aanhouden, voortgaan, voortduren; zich vastklemmen of vasthouden (aan by, to); volhouden; hold on!, stop!, wacht even!; hold on like grim death, niet loslaten; hold out, volhouden, het uithouden, zich goed houden; in stand blijven; uitsteken, toesteken, bieden [de hand]; fig voorspiegelen; hold over, aanhouden, op zij leggen; hold to, houden aan (tegen); zich houden aan; vasthouden of trouw blijven aan, toegedaan zijn, blijven bij [een mening]; hold together, bij elkaar houden; samenhangen; eendrachtig zijn; hold up, aan-, op-, tegenhouden, ondersteunen, staande houden; opsteken; aanhouden, overvallen, aanranden; hold up one’s head, het hoofd op- of hooghouden; hold up one’s head with the best, niet onderdoen voor; hold up as a model, tot voorbeeld stellen; hold up to contempt, aan de minachting prijsgeven; hold up to ridicule, belachelijk maken; hold with, zich aansluiten bij, partij kiezen voor, het eens zijn met; ophebben met: I don’t hold with..., daar ben ik niet zo erg vóór, daar zie ik niet veel heil in;

III. houvast, vat, greep; steunpunt; bolwerk || (scheeps)ruim; catch (get, lay, seize, take) hold of, aanpakken, aantasten; grijpen, (te pakken) krijgen, pakken; keep hold of, vasthouden.

< >