Gepubliceerd op 30-05-2019

Futen

betekenis & definitie

Orde Podicipediformes Futen Familie: Podicipedidae Futen (Aechmophorus, Podiceps, Podilymbus)

Deze vogels, die uitstekend kunnen zwemmen en duiken, hebben uitvouwbare lobben aan de tenen; verbredingen, waardoor hun poten zeer efficiënt als roeiorgaan dienst doen. Evenals bij de duikers zijn de poten geheel achter aan het lichaam geplaatst, zodat ze nauwelijks meer kunnen lopen. Ondanks hun korte vleugels kunnen ze goed vliegen. Niettemin kost het opvliegen van het water veel moeite en ze zoeken bij gevaar liever hun heil onder water. Door lucht uit hun luchtzakken en tussen de veren weg te persen, kunnen ze zich net zo diep laten zinken als ze willen. Het verenkleed is zeer dicht, zacht en glanzend en knispert als men er in knijpt.

Futen duiken hoogstens 30 sekonden lang en 7 m diep. Het voedsel, dat uit vissen en allerlei andere kleine waterdieren bestaat wordt duikend bemachtigd.

Zeer indrukwekkend is de balts: bij de fuut richten de partners zich met de borst tegenover elkaar op uit het water, schudden de opgezette kopveren en bieden elkaar nestmateriaal aan (de „pinguïndans“). In de broedtijd is de welluidende korrr-roep van de futen ver hoorbaar. De zwanehalsfuut vertoont een soortgelijke balts, waarbij de partners met grote snelheid naast elkaar watertrappend over het water schieten. Op een film van Walt Disney is deze balts te zien op de maat van de Hongaarse Rhapsodie.

De fuut komt bij ons zeer algemeen voor. Veel zeldzamer is de roodhalsfuut, die bij ons slechts hoogst zelden broedt. In zijn broedgebied verraadt hij zijn aanwezigheid door zijn luide baltsroep, die doet denken aan een krijsende big of een hinnekend paard. De kuifduiker komt als wintergast langs de kust voor, zodat we zijn prachtige broedkleed zelden te zien krijgen. Hij lijkt veel op de geoorde-fuut, die pas in deze eeuw uit Azië tot in Europa is doorgedrongen en zich graag vestigt op plassen en vennen, waar zich kolonies van meeuwen en sterns bevinden. Hij leeft bij voorkeur langs open watervlakten, met dichte oeverbegroeiing en broedt vaak in kolonies.

Zijn roep kan als „bibib“ weergegeven worden. De dikbekfuut, die een luide, uilachtige roep heeft, ligt hoger op het water dan al zijn verwanten. Een van de kleinste soorten is onze dodaars, die talrijk en wijdverbreid voorkomt. Vooral in de winter valt hij op, als hij als een kurk op het water drijft en plotseling onder water verdwijnt, om ergens anders weer boven te komen. Hij voelt zich zelfs op de kleinste wateren thuis en verraadt zich in de broedtijd door een melodieuze triller. De grijskopdodaars houdt zijn prachtkleed het hele jaar, evenals andere zuidelijke dodaarssoorten.

Alle futen bouwen drijvende nesten van rottend plantenmateriaal. De 3-10 witte of groenige eieren worden door de humuszuren aangetast, waardoor ze bruin verkleuren. Ze worden door beide ouders bebroed en steeds af gedekt als de broedende vogel het nest verlaat. Hoewel de overlangs gestreepte jongen direkt kunnen zwemmen,worden ze vaak door de ouders op de rug gedragen, in een soort zak, die door de flankveren gevormd wordt. Het gezin blijft lange tijd bijeen. In het winterkleed zijn de soorten moeilijk te onderscheiden. Eén soort, de titicacafuut uit de Andes in Zuid-Amerika, heeft het vliegvermogen verloren.

< >