Gepubliceerd op 30-05-2019

Duikers

betekenis & definitie

Orde Gaviiformes Duikers Familie: Gaviidae Duikers (Gavia)

Duikers zijn net als futen uitgesproken zwemvogels, die bijzondere aanpassingen aan het leven in het water tonen. Ze hebben als meeuwen en eenden zwemvliezen tussen de tenen, zodat ze nog beter zwemmen en vooral duiken kunnen dan hun verwanten. Een duik van 20-30 m diepte, gedurende 3-5 minuten en over een afstand tot 800 m is geen uitzondering. De poten zijn zeer ver achterwaarts geplaatst en het hielgewricht bevindt zich nog praktisch in het lichaam, zodat ze zich op het land nog slechts schuifelend kunnen voortbewegen. Ze kunnen daarentegen langdurig en snel vliegen en sommige soorten leggen op de trek van hun broedgebied naar het winterkwartier ettelijke duizenden kilometers af. Omdat hun vleugels klein zijn, hebben ze evenals de futen een lange aanloop nodig om van het water los te komen.

Het komt vooral in de trektijd nogal eens voor dat ze een nat wegdek voor open water aanzien en er op neerstrijken. Ze zijn dan niet in staat weer op te vliegen. Evenals hun verwanten kunnen ze zich in het water naar believen laten zinken, door lucht uit hun luchtzakken te persen. Ze broeden op binnenwateren van de noordelijke toendra en naaldwouden van de Oude en de Nieuwe Wereld. Na de broedtijd zoeken ze de kust op, waarlangs ze vaak ver naar het zuiden trekken. Een enkele maal treft men rondzwervende exemplaren aan op meren en rivieren in het binnenland.

Ze leven in hoofdzaak van vis en bouwen hun nesten op de vaste oever, vlak aan het water, bij voorkeur op eilandjes. De paren verdedigen hun territorium vurig en laten dan, vooral ’s nachts, hun luide, ver dragende roep horen. Ze leggen meestal twee eieren, die afwisselend door beide partners bebroed worden. De jongen komen na 30 dagen uit en worden nog 8 weken verzorgd. Het gezin blijft bijeen tot het volgende voorjaar.

De parelduiker broedt in Noord-Europa en Siberië. De vogels uit Siberië trekken over land naar de Zwarte Zee, waar ze overwinteren. In het voorjaar ligt de trekroute verder westelijk en keren ze via de kusten van de Noordzee en de Oostzee naar hun broedgebied terug. In plaats van de balts in het voorjaar vertonen zij paarvormingsceremonies in groepsverband in de herfst. Hierbij gaan ze in opgerichte houding watertrappend over het wateroppervlak, terwijl er gevechten tussen de mannetjes plaatsvinden. De ijsduiker heeft maar een klein territorium en verdedigt zijn nest en jongen furieus.

De roodkeelduiker bewoont kleinere plassen, waarvan hij met korte aanloop op kan vliegen. Naar verhouding tot het gewicht heeft hij de grootste vleugels. Zijn klagende en jammerende baltsroep is kilometers ver hoorbaar. Langs de zeekust is hij bij ons de meest voorkomende duiker. De geelsnavelduiker broedt langs de Noordelijke IJszee en trekt in de winter niet ver naar het zuiden, hoogstens tot de Atlantische kust van Noorwegen. Men treft hem zeer zelden in het binnenland aan, uitsluitend als stormslachtoffer.

< >