Een 19de-eeuwse instelling voor zeevarenden, waarin elementen van een gezelligheidsvereniging en een steunfonds gecombineerd waren. Hoofddoel was het bieden van steun aan de leden door de uitkering van een bepaald bedrag bij het verlies van hun schepen.
Daarnaast behartigden zeemanscolleges de belangen voor zeevarenden in het algemeen.Het eerste zeemanscollege, ‘De Blaauwe Vlag’, werd in 1795 te Amsterdam opgericht. Dit stierf een vroege dood in de Bataafs-Franse tijd en werd in 1822, eveneens te Amsterdam, opgevolgd door het college ‘Zeemanshoop’. Al snel werd dit het grootste college van het land; tal van Groningers waren hiervan lid.
In 1817 werd in Veendam het eerste Groninger zeemanscollege, ‘Tot nut der zeevaart’, opgericht. Daarna kregen ook andere plaatsen waar veel zeelieden woonden, een eigen college: in Sappemeer ‘De Vooruitgang’ (1827), in Groningen ‘De Groninger Eendracht’ (1830), in Delfzijl ‘De Vereeniging’, in Nieuwe Pekela ‘Voorzorg’ (1831), in Wildervank ‘De Harmonie’ (1840), in Oude Pekela ‘De Trouw’ (1850) en tot slot in Stadskanaal ‘l’Union’ (1859).
Ieder college had een eigen collegevlag en ieder zeevarend lid had een eigen nummer. Behalve zeevarende leden hadden veel colleges ook buitengewone of niet-zeevarende leden, zoals scheepsbouwers, zeilmakers of assuradeuren. De colleges zorgden ook voor de uitrusting van jeugdige zeelieden en bevorderden tevens hun opleiding. Daarnaast bestonden nog aparte stuurmanscolleges. Zie ook compact.
Lit.: J.H. Hoek van den Ostende, De Geschiedenis van het College Zeemanshoop 1822-1872 (Amsterdam 1972); W. van Koldam, H. van der Veen en J.N. Wilkens. Veenkoloniale Zeevaart (Veendam 1979); F. Post, Groninger Scheepvaart en Scheepsbouw vanaf 1600 (Bedum 1997); Zeemans-College 'De Groninger Eendracht': Gedenkboek 1830-1930 (Groningen 1930).