Zeeklei bestaat uit zavel en klei die onder invloed van getijdenbewegingen en bij overstromingen door de zee is afgezet. De afzetting heeft zowel onder zoute (Wadden), brakke als onder zoete omstandigheden (estuarium) plaatsgevonden.
Op de in een zout en brak milieu afgezette kleigronden is de vegetatie spaarzaam en de organische stofproductie niet hoog. De zure afbraakproducten daarvan lossen slechts een gering gedeelte van de kalk op, waardoor deze klei kalkrijk is. In een brak milieu is de begroeiing veel dichter en de hoeveelheid organische stof zeer hoog, waardoor een sterke ontkalking plaatsvindt en kalkloze kleiafzettingen ontstaan, zoals knipklei. Deze klei is en wordt nog plaatselijk afgegraven ten behoeve van de baksteenindustrie.
De onder zoetwateromstandigheden afgezette klei is kalkarm en heeft een hoog ijzergehalte (roodoorn).
In De Marne en op het Hogeland van Groningen is de zeeklei afgezet als een zich zeewaarts uitbreidend stelsel van wat hoger gelegen kwelderwallen en tussengelegen kwelderbekkens. Op de kwelderwallen is de zeeklei zavelig (fijnzandig) van samenstelling. De lager gelegen kwelderbekkens, evenals de kleigebieden landinwaarts van de kwelderwallen, kenden zeeklei-afzetting onder rustige omstandigheden bij winterse overstromingen. Hier werd zware, kalkloze zeeklei afgezet die knikklei wordt genoemd en moeilijk te bewerken is.
Lit.: M.J. Kooistra, Soil development in recent marine sediments of the intertidal zone in the Oosterschelde The Netherlands (Wageningen 1978).