Groninger regentenfamilie, teruggaand op Jan Jansen, zeepzieder in Groningen (1594). Diens kleinzoon, Johan Quintus (1612/5-na 1672), was militair en had namens de Ommelanden zitting in de Provinciale Rekenkamer.
Ook Johans zoon, Dato Quintus (1659-1738), was aanvankelijk nog militair, maar bekleedde in het begin van de 18de eeuw het drostambt op Schiermonnikoog. Dit dankte hij ongetwijfeld aan zijn verwantschap met de familie Stachouwer, eigenares van die heerlijkheid.Pas Dato’s zoon, Guilielmus Quintus (16951755), twee keer getrouwd met dochters uit regentenkringen (Werumeus, Wichers), gelukte de instap in het Groninger regeringscircuit. Hij werd raadsheer (1738), later drost van beide Oldambten (1746). Zijn broer, de jurist Johan Hindrik Quintus (1700-1781), trouwde ook een Wichers en werd syndicus van de Ommelanden (1735), later lid van de Hoge Justitiekamer (1749). Onder Guilielmus’ zoon uit het tweede huwelijk, Justus Datho Quintus (1733-1817), bereikte de familie haar hoogtepunt in de tijd van de Republiek. Ook hij was jurist en werd raadsheer (1777), later burgemeester (1786-1795). Dat laatste dankte hij zeker aan het feit dat hij een Oranjeman en een beschermeling van A.A. van Iddekinge was.
Vanaf 1803 was hij weer burgemeester van Groningen, onder Lodewijk Napoleon zelfs enige burgemeester. Hij was tevens lid van het departementaal bestuur van Groningen (1805); na 1813 lid van Provinciale Staten.
Justus Dato’s nazaten waren juristen (rechters), burgemeesters in de provincie Groningen, leden van Provinciale Staten en van de Tweede Kamer. De zoons Willem Jan (1778-1839) en Onno Joost Quintus (17811872) werden in de adelstand verheven, evenals de kleinzoon van de derde broer Johan Hendrik (1784-1871), Arnold Daniël Herman Quintus (1868-1940), met het predikaat jonkheer. Tot de 20ste eeuw hadden de Quintussen blijkbaar een voorliefde voor buitenplaatsen in het Gorecht, ten zuiden van de stad. Zo zijn de huizen Hemmen (Haren), Groenestein en De Kamp (beide Helpman) en Glimmen in het bezit van de familie geweest.
[Feenstra]
Lit.: P. J. van Winter, De lijsten der hoogstaangeslagenen in het departement van de Westereems II (’s-Gravenhage 1955); A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw ('s-Gravenhage 1990); NNBW X, 769-772.