Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Feith, jhr. hendrik octavius (ii)

betekenis & definitie

(Groningen 1813 - Tolbert 1895)

Jurist en archivaris. Zoon van H.O. Feith. Studeerde rechten te Groningen en promoveerde in 1838 op het proefschrift De gildis Groninganis. Hij vestigde zich in 1838 als advocaat in Groningen, met als specialisme het beklemrecht. Van 1848 tot 1850 was hij lid van Provinciale Staten, van 1859 tot 1889 gemeenteraadslid van Groningen en van 1862 tot 1878 wethouder aldaar.

In 1839 werd hij adjunct-archivaris van Groningen en volgde in 1849 zijn vader op als provinciaal archivaris (in 1882 veranderde deze functie in rijksarchivaris in de provincie Groningen). Als archivaris bracht hij orde in de onder zijn beheer rustende stukken door alle archivalia te beschrijven en te nummeren in een chronologische reeks met alfabetische toegang. In 1853 verscheen het eerste deel van het Register van het archief van Groningen (het zgn. Register Feith; 7 delen 1853-1877). Hij publiceerde o.m.: Het oldermansboek (1850), Het recht der stad Groningen op het klooster Ter Apel (1851), De werken van den Ommelander edelman Johan Rengers van Ten Post (1853), Het muntrecht der Ommelanden (1857), De Warfsconstitutiën (1863), Kronijken van Emo en Menko (1866), Kronijk van Eggerik Phebens (1867) en Regten der gemeente Groningen op en in de Stads-veenkoloniën (1882). Samen met zijn vader schreef hij Het Regeeringsboek der stad Groningen en verder veel artikelen en bijdragen in onder andere de Groninger Volksalmanak.

< >