(Meurs 1612 - Groningen 1666)
Medicus. Bekwaamde zich in Leiden in de oosterse talen, wijsbegeerte en wiskunde, maar genoot later ook faam als sterrenkundige en was in vele takken van wetenschap thuis. Zo vervaardigde hij een Perzisch-Latijns lexicon. Contact met Arabische bronnen bracht hem ertoe de medische wetenschap als hoofdvak te kiezen. In 1636 promoveerde hij en vestigde zich als arts te Meurs. Sinds 1639 was hij hoogleraar te Harderwijk in de wis- en natuurkunde, maar sedert 1642 onderwees hij daar de geneeskunde.
Theologische ruzies deden hem in 1646 naar Groningen vertrekken. Daar was hij van 1646 tot 1666 een gerenommeerd hoogleraar in de medicijnen, hij promoveerde er in de wijsbegeerte, was sedert 1648 medicus provincialis van Stad en Lande, ouderling in de kerkenraad van de hervormde gemeente en sedert 1652 lijfarts van de Friese stadhouder Willem Frederik. Men beweerde van hem dat hij van anatomie niets wist. Zeker is dat hij waarneming en proefneming in de geneeskunde afwees en, traditioneel ingesteld, meer waarde hechtte aan belezenheid en redeneren dan aan het experiment; medicijnen studeren betekende toen nog de klassieken en vooral Griekse auteurs lezen. Deusings medische geschriften betreffen in het algemeen de fysiologie en de pathologie. Hij schreef verhandelingen over de koorts en ook over de pest, die in zijn tijd woedde. Zijn geheel in de toenmalige traditie geschreven eerste traktaat over de koorts was geen verslag van eigen waarnemingen maar een overzicht van de bestaande opvattingen over een medisch probleem, waaraan hij echter wel therapieën voor iedere door hem onderscheiden koortssoort heeft toegevoegd.
Lit.: Bodes. ‘Levensschetsen’. 34-35; B. Ebels-Hoving, Theorie en therapie. Antonius Deusing (1612-1666) en de koorts’ in: F. Huisman en C. Santing (red.). Medische geschiedenis in regionaal perspectief: Groningen 1500-1900 (Rotterdam 1997) 49-68; A.Th. van Deursen, ‘Cultuur in isolement’ in: Formsma, Historie, 403-404.