Geestelijke orden, ontstonden in de 13de eeuw als reactie op de grote rijkdom van de benedictijnen, cisterciënzers en premonstratenzers. De broeders verwierpen persoonlijke en institutionele eigendom, zelfs de huizen waarin zij woonden, hadden zij in principe niet in eigendom; geldhandelingen waren uit den boze.
Deze strengheid bleek niet te handhaven. Binnen de orden ontstonden stromingen die ofwel streng, de observanten, danwel minder streng, de gaudenten, de regel wilden handhaven. De bedelorden kenden een streng hiërarchische opbouw met generale kapittels, provinciale kapittels en visitaties. Zij vestigden zich vooral in stedelijke agglomeraties; daaromheen bakenden zij termijnen af om door preken in hun levensonderhoud te kunnen voorzien (bedelen). Zij kenden geen stabilitas loci; bij intrede werd een broeder filius van zijn klooster, maar kon door het besluit van een kapittel in elk klooster en in elke functie geplaatst worden. De kerkgebouwen zijn sober, maar ruim (preekschuren), zonder toren, maar met dakruiter voor een klok. In Groningen waren vestigingen van augustijner heremieten, dominicanen en franciscanen.Lit.: F.J. Bakker, Bedelorden en begijnen in de stad Groningen tot 1594. Groninger Historische Reeks 3 (Assen 1988).