Graaf van Nassau, tweede zoon van Prins Willem van Oranje en Anna van Saksen, werd 14 November 1567 op het slot Dillenburg geboren (hij overleed 23 April 1625). Hij studeerde te Heidelberg, later ook te Leiden.
Bij den dood van zijn vader (1584) werd hij, nauwelijks 17 jaar oud, wel tot een publieke functie geroepen (hij werd benoemd tot „eerste” lid van den Raad van State) maar de leiding van zaken werd hem niet aanstonds toevertrouwd. De zorgvolle toestand van het land deed de Staten Generaal voorshands naar buitenlandsche hulp omzien.
De souvereiniteit werd aangeboden aan koning Hendrik III van Frankrijk, en toen deze haar niet wilde aanvaarden, aan Elisabeth van Engeland. Elisabeth weigerde eveneens, maar liet toch het land niet aan zijn lot over: zij zond den graaf van Leicester, die in het laatst van 1585 met 6000 man Engelsche troepen landde.
Leicester werd nu door de Staten Generaal bekleed met de landvoogdij. Maar vóór zijn komst was Maurits (op raad van Oldenbarnevelt) benoemd tot stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van Holland en Zeeland.
De Leicestersche landvoogdij werd een mislukking en daarmee kwam de jonge Prins voorgoed op den voorgrond. Toen Leicester vertrok (1587) werd Maurits aangesteld tot admiraal-generaal der Unie, en in de eerstvolgende jaren tot stadhouder van Utrecht, Overijsel (1590) en Gelderland (1591).
Thans met de algemeene leiding belast, tastte de Prins met de hem eigen voortvarendheid door. In afwijking van de tot dusver gevolgde tactiek, ging hij (samen met z’n neef Willem Lodewijk, Stadhouder van Friesland, Groningen en Drente) aanvallenderwijs te werk.
Achtereenvolgens veroverde hij Breda (1590), Zutfen, Deventer, Delfzijl, Hulst, Nijmegen (1591), Steenwijk, Koevorden (1592), Geertruidenberg (1593), Groningen (1594), Groenlo, Lochem en Oldenzaal (1597).
Daarmee was het gansche land ten Noorden van den Rijn van vijanden gezuiverd en „de tuin der Zeven Provinciën” gesloten.
Bovendien bevestigde hij zijn overwinningen door in 1597 Albertus van Oostenrijk, den Spaanschen commandant, bij Turnhout en in 1600 bij Nieuwpoort te verslaan. In deze jaren („de tien jaren”, zooals ze door Fruin zijn genoemd) was de toestand volkomen gewijzigd en waren de vooruitzichten van zeer ongunstig veelbelovend geworden.
De eerste periode der 17de eeuw echter was weinig gelukkig. De bekwame Spaansche aanvoerder Spinola wist van het verloren gebied weer een deel te heroveren (met name in den Achterhoek) en Ostende viel in zijne handen.
Bovendien verlamden de onderhandelingen over den vrede de krijgsverrichtingen. Tot den vrede kwam men niet (Spanje’s eischen waren te buitensporig) maar wel werd op aandrang van Oldenbarnevelt, maar zeer tegen Maurits’ zin, een wapenstilstand gesloten (1609) voor den tijd van 12 jaar.
Inde godsdiensttwisten, die tijdens het Bestand verdeeldheid brachten, stond Maurits aan den kant der Contra-Remonstranten. Zelfs koos hij openlijk hun partij (door zijn ostentatieven gang naar de Kloosterkerk in Den Haag) toen in 1616 het drijven der Staten van Holland den Gereformeerden godsdienst, welks handhaving Maurits in zijn „commissie” was opgedragen, naar zijn meening in gevaar bracht.
Door dat ingrijpen kreeg de zaak een staatkundig karakter; met de meerderheid van de gewesten kwam Maurits te staan tegenover Holland, dat geleid werd door Oldenbarnevelt. In het scherpe geding van 1617— 1619 behaalde Maurits de overwinning: „dewet werd verzet” (= de samenstelling der Staten veranderd) in Holland, Utrecht en Overijsel (beide gewesten stonden een tijdlang aan Hollands kant) en Holland tot het bewilligen in de Nationale Synode (Holland wilde een Provinciale Synode) gedwongen.
Het proces van Oldenbarnevelt, dat met diens terechtstelling eindigde (1619) en de Synode van Dordrecht (1619) brachten het einde van den strijd.
Over Maurits’ houding in dezen is veel geschreven en met name zijn gedrag tegenover Oldenbarnevelt is herhaaldelijk onderwerp van breede discussie geweest.
Tegenwoordig ziet men dit tragisch conflict als een botsing van „twee eerlijke overtuigingen”, het provincialiteits-beginsel (door Oldenbarnevelt voorgestaan) en het generaliteitsbeginsel, dat zich verzette tegen de tyrannieke zelfstandigheid van Holland (door Maurits gehandhaafd) en men is het er vrijwel over eens, dat er geen verraad in ’t spel geweest is aan Oldenbarnevelts kant en geen eigenbelang of eerzucht den Stadhouder gedreven hebben, maar dat Oldenbarnevelt te strak vasthield aan eigen overtuiging en de „overwinnaars van 1618 zich grootmoediger hadden kunnen toonen zonder zwak te zijn”. De laatste jaren van den Prins waren weinig fleurig.
Binnenslands bleef het gebeurde van 1619 doorwerken in allerlei tegenstand, zelfs in een, op ’t laatste oogenblik verijdelde, samenzwering van Oldenbarnevelts zoons tegen Maurits (1623), en in den opnieuw begonnen oorlog (1621) was het voordeel aan Spinola’s zijde. De Prins deed, zonder succes, aanslagen op ’s Hertogenbosch en Antwerpen en het gelukte hem niet, het belegerde Breda te ontzetten.
Vroeg oud, overleed hij in 1625 te Den Haag. De beteekenis van Prins Maurits ligt in zijn praestaties als veldheer.
Met Willem Lodewijk had hij het leger zoodanig georganiseerd, dat het tegen de voortreffelijke Spaansche troepen opgewassen was en, zeer mobiel en streng gedisciplineerd, tot buitengewone verrichtingen in staat. Terecht wordt Maurits daarom „de wetenschappelijke veldheer van zijn eeuw” genoemd.
Als staatsman is hij niet te vergelijken bij zijn vader, wiens beminnelijkheid in den omgang en menschenkennis hij miste, noch bij zijn broer Frederik Hendrik, die „een bedachtzaam en moeilijk te doorgronden” politicus was. Trouwens, Maurits had ook geen behagen in het regeeren; hij en Willem Lodewijk „waren soldaat in hun hart”.
Zijn groote plaats in onze nationale geschiedenis is aldus door Groen bepaald: „Onder Maurits is niet enkel het volksbestaan en de onafhankelijkheid van het vereenigd Nederland, maar ook de Republikeinsche staatsvorm gevestigd”. Hij stierf, zegt Groen, „volgens zijn laatste gesprekken met Bogerman op het ziekbed, gerust enkel op de verdiensten van den Heere Jezus Christus en dien gekruist”.