of Hanna, „de begenadigde”.
I. De godvruchtige vrouw van den Leviet El-Kana (1 Sam. 1 : 2 e.v.), die, bezwaard over haar kinderloosheid, zich naar den tabernakel begaf, om haar gebed om een zoon voor den Heere Uit te storten. Bekend is haar belofte, om dien zoon als een Nazireeër Gode te wijden en tevens is bekend de behandeling, welke zij van de zijde des hoogepriesters (Eli) ondervond. De naam van den zoon, welken zij ontving, Samuel, staat met deze historie in onlosmakelijk verband, want Samuel beteekent: „God verhoort”. Zie haar lofzang (1 Sam. 2 : 1—10). Als historische bijzonderheid moet hierbij aangemerkt worden, dat de geschiedenis van Anna het eerste stuk was, dat Luther in de bibliotheek te Erfurt uit den Latijnschen Bijbel las.
II. Een hoogbejaarde profetes uit den stam van Aser (Luc. 2:36, 58), die na een 7-jarig huwelijk, als weduwe zich geheel en al aan den dienst des Heeren gewijd had. Zij was een der weinigen, die de vertroosting Israëls verwachtten. Op den dag der voorstelling van Jezus in den tempel kwam zij daarbij, toen Simeon het kindeken in de armen nam en zijn loflied zong. Simeon wilde, nadat hij Jezus gezien had, sterven en aan zijn ontslapen vaderen vertellen, wat hij gezien had. Anna wilde leven, en aan de broeders op aarde verkondigen de groote daden Gods. Simeon zong zijn zwanenzang, Anna haar bruidslied.