Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

VISVANGST

betekenis & definitie

Israël was gewoon vis te eten, reeds in Egypte (Num. 11 : 5), maar ook in Jeruzalem werd geregeld vis aangevoerd, zowel van de zeekust (Neh. 13 : 16) als van de Jordaankant. Een der poorten was de Vispoort (Neh. 3 : 3).

Het meest werd de visvangst uitgeoefend op het Meer van Gennesareth en dit was een moeitevol, gevaarlijk bedrijf, zowel door de meestal nachtelijke arbeid als door de primitieve scheepjes en de soms plotselinge stormen op het meer. Voornamelijk wordt er met netten gevist. Het N.T. kent daarvoor drie woorden.1. diktuon (Matt. 4 : 20; Marc. 1 : 18; Luc. 5 : 2). Dit is de algemene naam.
2. amphiblèstron (Matt. 4 : 18; Marc. 1 : 16). Dit is het „werpnet”, een rond net van ongeveer 4 m middellijn, aan de buitenste rand verzwaard met stukken steen om het snel te doen zinken. Er wordt mede gevist van het land af of staande in het water. Een enkele maal uit een boot, als er een school vissen in de buurt is. De visser heeft het op de arm en werpt het in een wijde boog over de vissen waarbij het in een kring zich over het water uitbreidt en snel zinkt. Alles blijft erin en raakt in de mazen verward. Dit vissen kan alleen overdag geschieden. Het net heeft veel te lijden en daarom ziet men de vissers dikwijls hun netten „boeten” (Marc. 1 : 19 — St.Vert. „vermakende”).
3. sagènè (Matt. 13 : 47—48). Hier wordt bedoeld het „treknet”, 200—250 m lang en 5 m hoog. Aan de bovenkant zijn drijvers en aan de onderzijde is het verzwaard. Gewoonlijk is het om de duurte en het onderhoud familiebezit of bezit van een combinatie, ook al omdat er twee scheepjes en verschillende personen voor nodig zijn. Het net ligt in de ene boot, de andere neemt het uiteinde mede, vaart weg en zet het zo uit. Dan varen beide scheepjes naar de oever en aan de oever staande trekken zes tot acht man het net met behulp van touwen aan land. Het is alleen bruikbaar bij een langzaam aflopende zandige oever en neemt alles mee, zowel het „goede” als het „kwade”, d.w.z. het „reine” en het „onreine” (vs 48, zie ook Vissen). Het „kwade” wordt op het land geworpen als voedsel voor de pelikanen en de aalscholvers en ook voor de jakhalzen en ichneumons, die er ’s nachts op azen.

Luc. 5 : 1—7 en Joh. 21 : 1—11 wordt het algemene woord voor net in het meervoud (diktua) gebruikt. Hier zullen wij te denken hebben aan een net, bestaande uit 3 netten, zo iets als onze „schakels”. Ze zijn ± 15 m lang en zó door touwen verbonden, dat ze, uitgezet, evenwijdig aan elkaar komen te staan. De buitenste netten hebben wijde mazen, het binnenste nauwe. Het net wordt door een boot uitgezet en blijft dan vrij staan. De boot vaart voor het net heen en weer en de vis wordt opgejaagd. Deze gaat door het eerste net heen en duwt het binnenste net door de mazen van het derde. Zo blijven de vissen als in een zak gevangen. De wijdte der mazen is ook oorzaak, dat alleen grote vissen gevangen worden (Joh. 21 : 11). Men viste met dit net vrij dicht bij de oever (vs 8), maar alleen, waar voldoende diepte was, dus bij een steile kust. Ook werd gevist met de vishaak (Matt. 17 : 27; St.Vert. „angel”). De visser houdt het snoer (10—15 m lang) zonder hengelstok vrij in de hand. Soms wordt er mee gevist van de boot uit, soms van een stuk rots af, dat in zee uitsteekt. De haak wordt van aas voorzien: wormen, vliegen, sprinkhanen of kleine vissen.

< >