1. Gen. 10 : 7 komt S. voor onder de Hamietische Koesjieten.
Dit S. wordt gezocht in Afrika. Merkwaardigerwijze worden in de Bijbel lichamelijke kenmerken van deze Hamieten genoemd. Want Jes. 45 : 14 worden de Moren en Sabeërs betiteld als mannen van hoge statuur (St.Vert.: mannen van grote lengte). En Jes. 18 : 2 en 7 is interessant de beschrijving als een „rijzig en glanzig volk” (St.Vert.: „een volk dat getrokken is en geplukt”), wat dus wijst op grote lichaamslengte en spaarzame baardgroei. Nu is de huidkleur van deze Ethiopiden een roodachtige ondertint als de kleur van niet geglansd gesmeed koper: het is „een glanzig volk”. Het feit, dat Moren en Sabeërs in verband met elkander genoemd worden, geeft een aanwijzing hier te denken aan het gebied van Saba of Sabai, door de Griekse geograaf Strabo beschreven als een havenstad aan de Troglodytenkust aan de Arabische Zeeboezem (= Rode Zee).2. Joz. 19 : 2, waarschijnlijk hetzelfde als Sema, Joz. 15 : 26; nu is het misschien Tell es-Sawi, hoewel het ook zou kunnen wezen Birsama, in elk geval bij Berseba in het erfdeel van Simeon.