Van 1929 tot 1939 vonden hier opgravingen plaats door Franse geleerden onder leiding van Schaeffer. Al spoedig bleek, dat men in de ruïnenheuvel (Tell) R., gelegen aan de kust van Syrië, tegenover Cyprus, te doen had met de stad Oegarit, die de hoofdstad was van een koninkrijk met dezelfde naam, dat in de El-Amarnaperiode een 90-tal steden of dorpen omvatte.
Bij de opgravingen werden in de bovenste laag uit de tijd van 1500 tot 1200 v. C. spijkerschrifttafeltjes gevonden met een nieuw, tot dusver onbekend, spijkerschrift. Dit schrift bleek niet, zoals het Akkadisch, een lettergreepschrift, maar een letterschrift te zijn. Vandaar, dat men slechts 30 tekens nodig had. Men kan dit noemen een alfabetisch spijkerschrift. De taal, waarin deze inscripties geschreven waren, noemt men Oegarietisch. Men is het er niet over eens, of men het Oegarietisch als een nieuwe Semietische taal moet beschouwen of als Oudphoenisisch of als Oudhebreeuws, of dat men moet spreken van het oude Kanaänietisch dialect van Oegarit of van een N.-Kanaänietische taal. In elk geval moet men bij een indeling van de Semietische talen tegenwoordig een plaats inruimen voor het Oegarietisch, en wel waarschijnlijk onder de eerste groep van het NW.-Semietisch: het Kanaänietisch, dus kan dan worden onderverdeeld in:1. Oegarietisch;
2. Oudkanaänietische glossen en Kanaänismen in de El-Amarna-brieven;
3. Phoenicisch, later voortgezet in Punisch;
4. Maobietisch;
5. Hebreeuws.
De teksten in het Oegarietische spijkerschriftalfabet bestaan in epen of heldendichten, hymnen, liturgieën en cultusregelingen, offerlijsten, naamlijsten van goden, van personen, van beroepen, van plaatsen, van goederen, van schepen en wagens, van maten en getallen enz. Er bestaat over R. nu reeds een omvangrijke litteratuur. Door deze opgravingen is veel licht geworpen op het O.T. Vooral kan men het Kanaänietisch heidendom, waartegen Israël zulk een zware strijd te voeren had, uit de daar gevonden teksten kennen.