De Hebr. naam ribqā betekent misschien: verbinding, band. R. was de dochter van Bethuel en de zuster van Laban.
Zij werd de vrouw van Isaäk, Gen. 24. Hun zonen waren Esau en Jakob. Isaäk had Esau lief, maar R. had Jakob lief, Gen. 25 : 28. Zij maakte het plan, om Jakob te doen doorgaan voor Esau en op deze wijze de zegen van de eerstgeborene door haar jongste zoon te doen roven; en zij hielp mee, om de uitvoering te doen slagen, Gen. 27. Wanneer zij gestorven is, weten wij niet. Zij is begraven in de spelonk van Machpéla, Gen. 49 : 31. Men moet wel in aanmerking nemen, dat Jahwe aan R. had geopenbaard, toen zij nog in verwachting was van de tweeling-broeders, dat de oudste de jongste dienstbaar zou zijn, Gen. 25 : 23, Rom. 9 : 10—13. R. is gestraft doordat zij zelf, om Jakobs leven te redden, het initiatief moest nemen voor zijn vlucht naar Mesopotamië, Gen. 27 : 41—28 : 9.
