(Felis nimr). De L. is thans in Palestina vrijwel uitgestorven, maar kwam in het begin dezer eeuw nog hier en daar voor.
In 1916 werd er nog een geschoten bij het Meer van Gennésareth. Misschien zwerft er nog een enkel paartje rond in de „jungle” van de Jordaan of in Trans-Jordanië, doch de dagen van dit mooie roofdier, opvallend door zijn vlekken, Jer. 13 : 23, zijn geteld. Dat hij vroeger tot de algemeen voorkomende dieren behoorde, blijkt o.m. uit verschillende plaatsnamen als Beth-Nimra, „huis der l.” Joz. 13 : 27, en de Wateren van Nimrim, de „rivier der l.” Jes. 15 : 6. Het is een geweldig roofdier, dat letterlijk alles aanvalt, vooral herten en gazellen bij de drinkplaatsen. Hij bespringt zijn prooi van de grond af, maar loert ook plat neergehurkt op de tak van een boom, om van daar de sprong te doen. Des nachts sluipen de l. om de dorpen heen, Jer. 5 : 6, terwijl hun vlugheid algemeen bekend was, Hab. 1 : 8. De l. komt in verschillende variëteiten voor, wat de kleur betreft. Dit komt tot uitdrukking in de verschillende namen, als „panter” en „pardel”, die toch alle l. betekenen.