Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

LEVIETEN

betekenis & definitie

Dit zijn de nakomelingen van Levi, de 3e zoon van Jakob en Lea. Naar hun afkomst uit de 3 zonen van Levi werden de L. verdeeld in Gersonieten, Kehathieten en Merarieten, zie Gerson, Kehath, Merari.

Bij de uittocht uit Egypte had Jahwe Zijn recht geproclameerd op alle mannelijke eerstgeborenen van de Israëlieten, Ex. 13 : 2. In de woestijn werd door Hem de stam Levi in plaats van hen verkoren tot Zijn bijzonder eigendom en werden de L. aan Zijn dienst gewijd. Zie Eerstelingen, Eerstgeborenen. Reeds eerder waren Aäron en zijn zonen tot priesters uitverkoren, Ex. 28 : 1. Men krijgt dus binnen de stam Levi: de priesters of het geslacht van Aäron, uit welk geslacht de hogepriester was, en de L. in de zin van hen, die wel van Levi, doch niet van Aäron afstammen. De stam Levi kreeg geen deel van Kanaän, zoals de andere stammen, want hun deel was Jahwe. Slechts 48 steden, uit het gebied van elke stam 4, met de nodige plaats voor het weiden van hun vee, werden te hunner beschikking gesteld. Zij ontvingen de tienden van de opbrengst van het land en van het vee, de eerstelingen, de eerstgeborenen en een deel van de offers van Jahwe, aan wie zij gebracht werden, vgl. Num. 35 : 1—8; Lev. 27 : 30—33; Num. 18 ; 21—24; Ex. 23 : 19; Lev. 2 ; 14; 23 : 17; Num. 18 : 12 v.; Deut. 26 : 2; Ex. 13 : 12 v.; Lev. 27 : 26; Num. 18 ; 15 v.; Deut. 15 : 19; Num. 18 : 8—11, 19. Zij moesten weer van hun tienden aan de priesters tienden afstaan, Num. 18 : 26 v.; Neh. 10 : 39. De L. moesten door de Israëlieten aan de offermaaltijden worden uitgenodigd, Deut. 12 : 12, 18; 14 : 27, 29; 16 : 11. Hun taak wordt omschreven Num. 3, 4 en 18. Zij zijn ondergeschikt aan de priesters, mochten niet naderen tot de voorwerpen in het heiligdom noch tot het altaar, Num. 18 : 3. Zij verrichtten verschillende werkzaamheden, b.v. bewaking van het heiligdom, en waren in functie van hun 25e tot hun 50e levensjaar, Num. 8 : 23—26. Num. 4 wordt het aantal der L. opgenomen van hun 30e tot hun 50e jaar. Deze waren dienstplichtig tot het dienen en tot dragen aan de tent der samenkomst, Num. 4 : 46, 47; vgl. 1 Kron. 23 : 3—5. De Joodse opvatting is, dat de tijd van het 25e tot het 30e jaar voor de L. een tijd was om te leren en zich voor te bereiden. Uit 1 Kron. 23 : 24, 27 blijkt, dat David de leeftijdgrens naar beneden op 20 jaar stelde, vgl. 2 Kron. 31 : 17; Ezra 3 : 8. Misschien verrichtten de L. pas op 30-jarige leeftijd alle, ook de hogere, delen van de hun opgedragen taak. In Num. 8 ; 5—22 wordt de wijding der Levieten beschreven. Zij worden als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht van Jahwe bewogen. Zie Beweegoffer. De werkzaamheden der L., m.n. hun muzikale werkzaamheden, heeft David nader geregeld, vgl. 1 Kron. 16 : 37—42; 1 Kron. 23—26. Bij bijzondere plechtigheden waren de L. in fijn linnen gekleed, 1 Kron. 15 : 27; 2 Kron. 5 : 12. Uit 2 Kron. 17 : 8 v.; 35 : 3; Neh. 8 : 9 blijkt, dat de L. de priesters bijstonden in het geven van onderwijs uit de wet. Voor het ruwe werk (houthakken, waterputten) werden de L. bijgestaan door de Nethinim = de gegevenen, de tempelslaven. Tot die tempelslaven behoorden de Gibeonieten en de krijgsgevangenen. Zie Priester.

< >