een zoon van Levi, zie Gersom. 1. Vgl.
Gen. 46 : 11, Ex. 6 : 16, Num. 3 : 17. G. had twee zonen, Libni en Simeï, Ex. 6 : 16, Num. 3 : 18, 1 Kron. 6 : 17. De geslachten der Gersonieten legerden zich achter de tabernakel aan de W.zijde. Zij hadden de zorg voor de dakbedekking van de tabernakel, voor het voorhangsel voor de ingang van de tent der samenkomst, voor de gordijnen van de voorhof en voor het voorhangsel voor de ingang van de voorhof met de daarbij behorende touwen, Num. 3 : 23—26. Zij moesten dit alles dragen, Num. 4 : 21—28. Ithamar, de zoon van Aäron had daarbij de leiding. Voor deze dienst, die zij op de woestijnreis verrichten moesten, kregen de Gersonieten van Mozes de beschikking over 2 wagens en 4 runderen, Num. 7 : 7. Zie verder over de Gersonieten Num. 3 : 21, 22, Joz. 21 : 27—33, 1 Kron. 23 : 7—11.