Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HEBER

betekenis & definitie

In het O.T. komen twee verschillende namen voor, die in de St. Vert. beide weergegeven worden door Heber.

Het zijn in het Hebr. Chèbĕr en ᶜEbĕr. De eerste naam betekent: vereniging, gemeenschap; de tweede: overkant, overzijde. Zo kan men onderscheiden:I. Heber (Chèbēr).
1. Een zoon van Beria, de zoon van Aser; Gen. 46 : 17, Num. 26 : 45, 1 Kron. 7 : 31, 32.
2. Een Keniet, afstammeling van Hobab, de zwager van Mozes, en echtgenoot van Joël, Richt. 4 : 11—24.
3. Een afstammeling van de Judeër Ezra, 1 Kron. 4 : 18.
4. Een Benjaminiet, 1 Kron. 8 : 17.

II. Heber (ᶜEbĕr).

1. De zoon van Selah, de zoon van Arfáchsad, de zoon van Sem; zie Gen. 10 : 21—31; 11 : 16—29; 22 : 20—24, 1 Kron. 1 : 18—27. Num. 24 : 24 St.Vert.: Eber. De zonen van H. waren Peleg en Joktan. Van Peleg stamt Terach, de vader van Abraham, af. Zie Hebreën.
2. Een priester, vgl. Neh. 12 : 20.
3. Een afstammeling van Gad, 1 Kron. 5 : 13.
4. Een zoon van Elpaäl, een Benjaminiet, 1 Kron. 8 : 12.
5. Een zoon van Sasak, een Benjaminiet, 1 Kron. 8 : 22.

< >