„woonplaats”, Kanaänietische stad (Joz. 11 : 2; 12 : 33) in het stamgebied van Manasse, Richt. 1 : 27, in een heuvelachtig terrein (in de heuvelstreek van Dor, dat in de St.Vert. onvertaald werd gelaten: Nafoth Dor) aan de zee, Joz. 11 : 2. Het is een zeer oude stad.
In 1190 v. C. viel de stad in handen van een „zeevolk”, de Zakkala. Toen de Egyptenaar Wen-Amon in 1100 hier kwam, was er een prins Beder aan het hoofd van een staatje, dat later zou worden „de ganse landstreek van Dor” een van de stadhouderschappen onder Salomo, 1 Kon. 4 : 11. Uit latere tijd is er nog een herinnering door munten uit Dor tijdens Pompejus in 64 v. C. De stad Dor lag een weinig ten N. van het dorp et-Tantura. Hier zijn opgravingen verricht door Garstang in de ruïneheuvel El Boerdsj; van de bronstijd af vond men daar cultuurresten; een tijdperk van bloei beleefde de stad vooral in de Hellenistisch-Rom. tijd.