Gen. 10 : 7 komt voor als een Koesjietisch volk in Z.-Arabië. Maar Gen. 25 : 3 noemt D. als zoon van Ketura, en blijkens het verband moet daar aan N.-Arabië gedacht worden.
De Dedanieten waren een belangrijk handelsvolk (Ez. 27 : 20: D. dreef handel met u in zadeldekken; Ez. 38 : 13). Er wordt aan de reizende kooplieden der Dedanieten voorspeld, dat zij op hun handelsroute door de steppe niet meer veilig zullen wezen; zij moeten dan vernachten in het woud van Arabië (vermoedelijk beduidt woud hier: schuilplaats in een vulkanisch gebied). D. lag in de nabijheid van Edom, Jer. 25 : 23; 49 : 8. In het oordeel over Edom wordt gezegd, dat het een woestenij zal worden van Theman, het N. district tot D. toe, het meest Z.lijke dat nauwelijks tot Edom te rekenen is, Ez. 25 : 13. Vermoedelijk was dit D. de tegenwoordige oases el-Ela en Khreibé in N.-Hedsjas, ten Z. van Teima en ten N. van Medina.