Wij lezen Gen. 37 : 25 v. van Arabische kooplieden, die mastix, tragacanth en ladanum uit Gilead naar Egypte voerden en Jozef als slaaf kochten, om hem straks weder te verkopen. In het ingenomen Jericho vonden de Israëlieten Babylonisch goed (Joz. 7 : 21).
En als van de huizen der Kanaänieten gezegd wordt, dat zij „vol waren van alle goed” (Deut. 6 : 11; Joz. 22 : 8), dan hebben wij daarbij zeker ook aan veel geïmporteerde waren te denken. De verovering van Kanaän door de Israëlieten bracht in de h. weinig verandering. Vreemdelingen bleven deze drijven. In het Hebr. is de handelaar iemand die rondtrekt („socheer”, Gen. 23 : 16) en in vroegere en latere boeken wordt de koopman met de naam ke-na-anni aangeduid, Job 40 : 25; Spr. 31: 24; Jes. 23 : 8. Vooral de Phoeniciërs bleven een grote rol spelen. Toen Salomo nieuwe h.wegen wilde openen, kon hij dit niet zonder hun hulp doen, 1 Kon. 9 : 26—28. Joël klaagt er over, dat zij zoveel goud en zilver uit Israël meenemen, 2 : 5. Zij dreven zelfs h. met Joodse slaven, Am. 1 : 9. De grote betekenis van Tyrus als h.stad wordt schitterend beschreven in Ez. 27. Wel bleven ook Filistijnen en Arabieren op dit gebied met kracht werkzaam, Job 6 : 19; Jes. 21 : 13; 60 : 6; Joël 2 : 5, maar hun h. staat achter bij die van Tyrus en Sidon. De Israëlieten echter deden weinig aan internationale h., deels omdat de karavaanwegen buiten hun gebied door de kustvlakte liepen. En niet minder omdat de kust niet tot hun bezit behoorde. Alleen onder Salomo was er een belangrijke internationale h. Hij wist zich in het bezit te stellen van de grote h.weg van Egypte naar Babylonië (althans van het Filistijnse land tot Thadmor), wat hem veel gewin bracht: „Ongerekend de tributen der groothandelaars, en wat er inkwam van alle koningen der Bedoeienen en de stadhouders des lands” (1 Kon. 10 : 15 vert. v. Gelderen). Belangrijk was de h. in paarden: de levering der paarden voor Salomo geschiedde uit Mitsraim en Kwé. De handelsreizigers van de koning haalden ze uit Kwé tegen de marktprijs (1 Kon. 10 : 28 vert. v. Gelderen). Op zee heeft Salomo handel gedreven naar Ofir en Tarsis. Maar de tijd van Salomo is maar een korte bloeiperiode geweest voor de buitenlandse h., die na zijn dood zijn betekenis verloor. — In het binnenland dreven de Israëlieten wel h. Dit geschiedde in de poort (2 Kon. 7 : 1; Neh. 13 : 15) alsmede in de bazaars (Jer. 37 : 16 in de St.Vert. „kotjes”, dit kan zijn „gewelf des koopmans” maar ook gewelf als deel van de gevangenis). Am. 8 : 6 spreekt van korenkopers; van h. gewagen ook Spr. 7 : 19, 20 en 31 : 24. — Tijdens de ballingschap werd de h. voor vele Joden een bron van rijkdom. In de N. Babylonische stad Nippoer zijn de koopakten van een groot h.huis opgegraven, afkomstig uit de tijd der eerste Perzische koningen. De namen bewijzen, dat de chefs der firma Joden waren. In de tijd der Maccabeën en van Herodes heeft men pogingen gedaan om met behulp van havenwerken in Joppe en Caesarea Maritima de zeeh. te hervatten. In de verstrooiing der Joden en na de val van Jeruzalem hebben velen zich op h. toegelegd en werd het oude volk der landbouwers een h.volk van de eerste orde. — In het N.T. wordt over de grooth. niet onverdeeld gunstig geoordeeld, Jac. 4 : 13; 2 Petr. 2 : 3; Openb. 18 : 3, 15, 23. En kleinh. wordt in één adem genoemd met bedrog, 2 Cor. 2 : 17.