„heiligdom”.
1. De jongere naam van de stad Kirjath Sefir, Joz. 10 : 38; 15 :15, Richt. 1 : 11 (stad van het boek), die ook wel volgens Joz. 15 : 49 Kirjath-Sanna heet. In de tijd van Jozua werd het bewoond door Enakieten, Joz. 11 : 21, maar deze werden verslagen en de stad werd genomen, Joz. 10 : 38, 39. Blijkbaar is het later weer door de vijand bezet, althans Othniël herovert de stad, Joz. 15 : 15—17; Richt. 1 : 11, 12. Vroeger meende men D. te vinden in Ed Daharije (aan de weg van Hebron naar Berseba). Maar de opgravingen in het meer W.lijk gelegen Tell beit Mirsim hebben het waarschijnlijk gemaakt, dat men hier D. = Kirjath Sefer moet zoeken.
2. Volgens Joz. 15 : 7 bij de vallei van Achor; men heeft wel verondersteld dat hij is in Thogret ed Debr, ONO. van Jeruzalem, bij Adummim.
3. In de St.Vert. leest men in Joz. 13 : 26 en van Mahanaim tot aan de landpale van D. In het Hebr. staat er „lidbir”; men kan de l als een voorzetsel aanzien bij dbir en krijgt dan van of bij D. Maar men kan ook lezen „tot het gebied van Lidbir” (De Groot) en dan is er sprake van een stad Lidbir. En men neemt dan wel aan, dat deze hetzelfde is als Lodebar dat men weleens zoekt in Umm ed-Dabar ten Z. van de Wadi el Arab, een linkerzijrivier van de Jordaan, beneden het Meer Gennésareth.
