Er komen in Palestina en op de Libanon van het geslacht Cypres (Cupressus). dat tot de Naaldbomen (Coniferae) behoort, 2 soorten voor:
1. Italiaanse C. (Cupressus sempervirens), een zuilvormige boom, waarvan de takken enigszins schuin naar boven gericht staan. De bladeren (naalden) zijn schubvormig en vallen op door hun buitengewoon donkere groene kleur. De schors is glad; de kegels zijn vrij grote kubussen met roodachtige zaden. Het hout is zeer onregelmatig van groei en vrij hard; het is roodachtig-geel van kleur en heeft weinig te lijden van insecten. De boom bereikt een aanzienlijke hoogte. Op de Libanon en de aangrenzende gebergten komt hij voor in de onmiddellijke omgeving der ceders. In het gehele Oosten is hij te vinden als versiering der begraafplaatsen. Voor de Phoeniciërs was de c. een heilige boom, waarvan de afbeelding dikwijls te zien is op Phoenicische en Syrische gedenktekens en munten. Een der Phoenicische godinnen droeg de naam Baalat Beroet (= Gebiedster der c.). In de Bijbel komt hij voor als bĕrōsj (St.Vert. „denneboom”). Het is een boom, die met de ceder op de Libanon te vinden is, 1 Kon. 9 : 11; 2 Kon. 19 : 23 enz. Hij is geschikt als verblijfplaats voor de ooievaars, Ps. 104 : 17. Hij valt op door zijn groene kleur, Hos. 14 : 9. Het hout van de bĕrōsj laat zich uitnemend bewerken; er werden blijkens 2 Sam. 6 : 5 muziekinstrumenten van vervaardigd (St.Vert. „dennenhout”). Het „goferhout”, waarvan Noach de ark bouwde, Gen. 6 : 14, was van c. afkomstig. Het is een oude naam, die later door bĕrōsj vervangen is. Volgens Ez. 27 : 5 komt de bĕrōsj ook voor op de Senir, een andere naam voor de Hermon, en werd zijn hout door de Phoenicische scheepsbouwers gebruikt voor scheepsrompen.
2. Horizontale C. (Cupressus horizontalis). Deze boom wijkt uiterlijk slechts door de horizontale stand der takken van de Ital. Cypres af. Het hout vertoont brede jaarringen met onregelmatige kleuring van het kernhout en zeer duidelijke mergstralen, waarop het gemakkelijk splijt. De schors vertoont verticale groeven. Als deel van de Bijbelse flora komt hij onder de naam tĕcāsjoer voor in Jes. 41 : 19 en 60 : 13. De St.Vert. „busboom” of „buksboom” kan niet juist zijn, daar de buksboom niet op de Libanon groeit, zoals Jes. 60 : 13 aangeeft. Volgens Ez. 27 : 6 werd en het dek en de kajuiten der Phoenicische schepen van het hout van deze boom vervaardigd, dat daartoe van de O.kust van Cyprus gehaald werd, waar de Phoenicische kolonie Kittion lag. Dek en kajuit werden ter meerdere versiering nog ingelegd met ivoor (De St.Vert. is hier zeer onduidelijk).