Reeds in de dagen van Abraham kwam een uitgebreide briefwisseling voor; dit wordt bewezen door de rijke vondsten bij de opgravingen van Mari. In totaal kwamen uit het archief 20.000 b. te voorschijn.
Deze b. op kleitafeltjes leren over allerlei dingen omtrent het leven aan de Eufraat. Onder de b. is er een, waarin de zuster van koning Zimrilim vertelt, dat haar kudden zijn verloren gegaan en ze zou nu graag andere kudden ter beschikking hebben, om daarover herderin te zijn. De zuster van de stadsvorst beheert zelfstandig de kudden kleinvee. Als wij dus in de Bijbel Rebekka, Rachel en Zippora als herderinnen zien optreden, wijst dat niet op een ondergeschikte positie of armoede. — Een andere briefwisseling uit de Oudheid zijn de beroemde El-Amarnabrieven (zie Amarnabrieven).Naast deze belangrijke vondsten in ’t Tweestromenland en Egypte, is de collectie b. welke bij opgravingen in Palestina voor de dag kwamen, maar klein. Deze b. waren geschreven op potscherven. De grootste verzameling van ostraca, van beschreven potscherven, was reeds bekend uit Samaria. Maar deze ostraca bevatten alleen maar noteringen over levering van wijn en olie voor het koninklijk paleis. Doch de potscherven van Lachis geven een beeld van de verwarring in een stad, waar men het vaderland getroffen ziet onder de felle slagen van een overmachtige vijand. Want deze zijn geschreven in de dagen van Jeremia, toen de koning van Babel tegen Jeruzalem streed, en de enkele steden van Juda die nog niet door de vijand waren ingenomen, Lachis en Azeka waren, Jer. 34 : 7. Deze b. zijn met inkt (een mengsel van ijzer en koolstof) op een potscherf geschreven. Het is daaraan te danken, dat deze bewaard zijn gebleven; zij werden gevonden bij de voornaamste stadspoort van Lachis, waarschijnlijk het bureau van Jaoesj, die gouverneur van de stad schijnt geweest te zijn: immers zijn naam staat op het adres van verscheidene brieven vermeld. Het schijnt wel, dat men de hand heeft kunnen leggen op de overblijfselen van het archief, dat, grotendeels op papyrus of perkament geschreven, bij de inneming van de stad door de Babyloniërs in 588—587 of 587—586 met dit bureau door het vuur vernield is. Documenten op perkament of papyrus heeft men (behalve de vermaarde rol van Jesaja en de andere rollen in de Woestijn van Juda) in Palestina niet gevonden. Maar in het droge Egypte zijn deze wel bewaard; zo heeft men in Elefantine (de Joodse kolonie Jeb-Syene) documenten gevonden op papyrus nl. processen, b., koopcontracten, enz. Een eveneens interessante vondst van b. uit de tijd van Jeremia is gedaan te Hermoupolis.
De Bijbel meldt enkele b. b.v. 2 Sam. 11 : 14; 1 Kon. 21 : 8; 2 Kon. 5 : 5; 10 : 1; 19 : 10 v.; 20 : 12, en spreekt van een scheidb. Deut. 24 : 1 en van een koopb. Jer. 32 : 10. Bij Jeremia is zelfs sprake van een b. met een enveloppe! Men schreef daarbij op een tafel (Jer. 17 : 1 „loeach” = tafeltje van steen, van leem) en maakte eromheen een leemomhulsel waarop hetzelfde stond als in de b., Jer. 32 : 14.
In het N.T. worden een aantal b. vermeld, die hetzelfde karakter dragen als de b. hetende boeken, en die in het algemeen gesproken de gewone Griekse briefvorm hebben. Vergelijk hiervoor de plaatsen Hand. 15 : 23; 23 : 25; Openb. 2 : 1 v.