1 Kon. 15 : 16—22, 27—34; 16 : 1—7 Jer. 41 : 9, koning over Israël, het rijk der 10 stammen, 910—887 v. C.
Uit 1 Kon. 16 : 2 blijkt, dat hij van nederige afkomst was. Behorende tot de stam van Issaschar en waarschijnlijk een hoge rang innemende in het leger, smeedde hij een samenzwering tegen Nadab, de zoon van Jerobeam I, terwijl deze als koning van Israël Gibbethon, waarschijnlijk het tegenwoordige Tell el-Melāt, ten O. van Ekron, belegerde, bracht hem ter dood en werd koning in zijn plaats. Hij roeide het gehele huis van Jerobeam I uit en vervulde daardoor de profetie van de Siloniet Ahia, vgl. 1 Kon. 14 : 7—11. Het is niet waarschijnlijk, dat de proleten achter de samenzwering en het wrede optreden van B. stonden. Over het optreden van B. in zijn oorlog tegen Asa en de aanval van Benhadad van Damascus, die hij moest doorstaan, zie Asa. Gedurende zijn 24-jarige regering deed B. wat kwaad is in de ogen des Heren. Daarom werd hem door de profeet Jehu, de zoon van Hanani, namens de Here de ondergang van zijn huis aangezegd. B. resideerde te Tirza; misschien heeft Omri als zijn generaal Medeba op Moab veroverd ± 905 v. C., zie v. Gelderen, Koningen II, bl. 120, 121. Hij is een van de weinige koningen over het rijk der 10 stammen, die een natuurlijke dood stierven.