Mank
bn. bw. (-er, -st), kreupel, door ongelijke lengte der benen gebrekkig lopende: mank gaan, lopen; mank zijn aan de linkervoet; — (fig.) aan hetzelfde euvel mank gaan, hetzelfde (zedelijke) gebrek hebben; — deze vergelijking gaat mank, past niet in alle delen; — oneig. ook van zaken: een manke tafel,...