Wat is de betekenis van mankeren?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mankeren

(mankeerde, heeft gemankeerd) (<Fr.), 1. missen, in gebreke blijven: dat kan niet mankeren; kom jij ook? ja,zonder mankeren; 2. in gebreke blijven, nalatig zijn: deze firma mankeert, staakt haar betalingen; — heb ik u in iets gemankeerd? heb ik iets gedaan dat uw ontevredenheid opwekt? 3. ontbreken, niet voorhanden z...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mankeren

mankeren - Werkwoord 1. (onpr) een gebrek hebben Het mankeerde hem aan doorzettingsvermogen. 2. absoluut iets ~ aan: een gebrek vertonen Er mankeerde van alles aan die vertaling. 3. absoluut iets ~: een ziekte of gebrek hebben ...

2025-07-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

mankeren

mankeren - regelmatig werkwoord uitspraak: man-ke-ren 1. niet in orde zijn ♢er mankeert iets aan mijn auto 1. wat mankeert je vriend? [welke ziekte heeft hij?] Regelmatig werkwoord...

2025-07-17
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

mankeren

Ze mankeren een goede vriend (missen).

2025-07-17
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

mankeren

- de trein mankeren, de trein missen.

2025-07-17
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Mankeren

[Fr. manquer, van It. mancare, van Lat. mancus = verminkt, mank, gebrekkig] ontbreken, in gebreke blijven; missen, schelen (wat mankeert je?).

2025-07-17
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

mankeren

(Een trein, een aansluiting enz.) missen.

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Mankeren

v., mankearje, miskearje, skeie; (ontbreken), ûntbrekke, misse; er mankeert iets aan, der is in tried oan los; er mankeert niets aan, it is sûnder skeel sûnder wryt of slyt.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mankeren

gemankeerd; Fr. manquer, Lat. mancare (Lat. mancus = kreupel): 1. ontbreken; tekortkomen, tekortschieten: dat mankeert er aan, hapert; er mankeert een gulden aan de som; 2 schelen: wat mankeert je! ik mankeer niets; 3. zijn betalingen staken, failliet gaan: de firma zal mankeren; 4. gmz. missen: de trein mankeren.