Lopend
bn., 1. die of dat loopt (zie LOPEN 1. en 2.); waarbij gelopen wordt: een lopende patiënt, die zelf naar de dokter gaat; een lopend souper; lopende spelen; — (jag.) lopende hond, die voornamelijk afgericht is op het vervolgen van het wild, in tegenst. met staande hond; lopend wild, viervoetig wild; — ...