Wat is de betekenis van Knaap?

m. (knapen), l.(in niet-alledaagse taal) jongen, gewoonlijk tot aan de jongelingsleeftijd: een wakkere knaap ; knapen en meisjes ; — met een bep. gevoelsnuance, vaak scherts, of ongunstig, ook van jongelieden en mannen gezegd : ik vertrouw die knaap niet erg ; je hebt er rare knapen onder; een lustige knaap,...

1) (2013) (Tilburg, stud.) aspirant-lid. • Deze vijf jongemannen naast de burgervader studeerden aan wat tegenwoordig Tilburg University heet en maakten deel uit van de introductiecommissie 1965-1966 van de studentenvereniging. De foto met de burgervader is in september 1965 gemaakt bij het bordes van het Paleis-Raadhuis. De drie op de voorgro...

knaap - Zelfstandignaamwoord 1. jongen, jongeman ♢ Die knapen gedroegen zich weer eens als belhamels. 2. iets dat groot in zijn soort is, een kanjer ♢ Hij had een knaap van een snoek aan de haak.

Knaap - klampje om iets voorlopig vast te spijkeren.

knaap - zelfstandig naamwoord 1. kind van mannelijk geslacht ♢ deze knaap is al 12 jaar 2. iets wat heel groot is ♢ Duncan ving een knaap van een vis Zelfstandig naamwoord: knaap ...

knaap - penis (vgl .jongeheer). (Na de verwisseling van purgeerdrank en kittelkruid) des nachts kon de Monnik zijn Knaap, en de Bruidegom zijn aars niet bedwingen, Nieuwe Vaakverdrijver 442 [1669].

knape, seun; kérel, vent; uitgeslape persoon (ongunstig).

s., jongfeint, jonge knaep; stoere —, hont, hûnt; stevige, dikke knaap, grouwe stút.

m. knapen (1 jongen lof aan de jongelingsleeftijd]: 2 klerenstander: 3 O.-I. driepotig tafeltje: 4 Z.-N. metselaarsknecht: bode van een gild): 1. een spel voor knapen; 2. Keesje hing de rok van mijn oom over die knaap; 3. een knaap van mahoniehout: 4. Z.-N. een nieuwe knaap.