Gronden
(grondde, heeft gegrond), 1. de bodem (van water) peilen: eindeloze diepten die niet te gronden zijn; — (fig.) iem. of iets doorgronden; 2.grondvesten (meest oneig.): een rijk, een troon gronden, vestigen; het huis is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond (Matth. 7 : 25); — baseren: de Protestanten grondden hun lee...