Deeg
I. DEEG I. zn. v., (veroud.) iets waaraan men wat heeft of waardoor men vooruitgaat: dat middel, dat drankje zal u deeg doen, zal u goed doen ; — ’t is niet veel deegs, niet veel zaaks ; — hij heeft er deeg van, is er mee in zijn schik ; — van die plagerijen zal hij geen deeg hebben, geen schik he...