fel en nijdig; geprikkeld en afgemeten.
fel en nijdig; geprikkeld en afgemeten; bits; vinnig; op bitse, vinnige wijze.
Voorbeelden:
De onderwijzer, vagelijk aangeduid als iemand die in zijn jeugd traumatische klappen kreeg, is door de auteur kennelijk bedoeld als degene die bij die twee echtelieden iets moet openbreken. Maar omdat de man en de vrouw voornamelijk snibbige oneliners in de mond werden gelegd, krijgt hun fel-realistische schreeuwruzie in de slotscène te weinig lading: we hebben ze immers nauwelijks leren kennen.
NRC, 1995
Boodschappentassen bungelden aan de armen die ze onder hun boezem gevouwen hadden, maar voor welke boodschap ze van huis waren gegaan waren ze allang vergeten. De een wist nog beter dan de ander wat er was fout gegaan in het leven van Peer de Snep. Snibbig probeerden ze elkaar te overtroeven met wetenswaardigheden over het doen en laten van de politie.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983
'Kijk nu eens goed naar zijn figuur, zo'n soepel lichaam vol prachtige spieren...' Haar misvormde nagels tikten snibbig op de tekening. 'En jij maakt er een gorilla van.'
Daphne Buter, Alle vogels van de wereld, 2000
'Ik zou zo over je heen kunnen kotsen, weet je dat, over jou en over al je snibbig geformuleerde wijsheden.'
Arnon Grunberg, Fantoompijn, 2001