Bij het vergelijkend onderzoek van enige var. van een gewas of van enige bemestingswijzen (i.h.a. objecten) wordt een proefveld ingedeeld in vakken (bloes) als vertegenwoordigers van de vruchtbaarheidstoestand. Alle vakken bevatten een gelijk aantal percelen over welke de objecten worden verdeeld.
De opbrengst x wordt vergeleken met een normaalwaarde X (b.v. de gemiddelde x). Van de verschillen v = x - X worden de kwadraten v2 gesommeerd en gedeeld door het aantal onafhankelijke verschillen (graden van vrijheid, dimensie). Dit quotiënt heet variantie. Men kan voor nemen: hetzij de opbrengst van elk afzonderlijk perceel, hetzij de gemiddelde perceelsopbrengst van een object( in verschillende vakken), hetzij de gemiddelde perceclsopbrengsl van een vak (ongeacht het object). Zodoende ontstaan resp. de algemene variantie, de object-variantie, de vak-variantie (de blocvariantie). Het verschil wordt geacht te zijn veroorzaakt door verscheidenheid in object, of in vak, of voort te komen uit een niet in aanmerking genomen en meestal onnaspeurlijke bron van afwijkingen genaamd toeval; deze laatste geeft de z.g. toevalsvariantie.
De v. a. beoogt nu door splitsing van de algemene variantie een schatting te verkrijgen van de toevalsvariantie en, door vergelijking van deze met de object- en vak-variantie, uit te maken of er een verschil van betekenis is tussen de objecten, resp. de vakken. de door R. A. FISHER aangegeven werkwijze berust op de onderstelling, dat de objectverschillen onafhankelijk zijn van de vakken, dat er m.a.w. geen wisselwerking (interaction i is tussen object en vak. Gebruikt men meer dan 2 kenmerken (als object en vak), dus b.v. variëteit, bernestingswijze en vak, dan is het mogelijk de interactie tussen 2 kenmerken te bepalen.In de v. kan men met voordeel gebruik maken van de theorie der vectoren of lineaire algebra.
Lit.: N. H. KUIPER. Biometrisch Contact 5, 22-35 (1953) (elementair) en Statistica 149-194 (1953). .Andere lit. z. Proefveldtechniek.