Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Proefveldtechniek

betekenis & definitie

is dat gedeelte der landbouwwetenschap, dat zich bezighoudt met het ontwerpen en uitvoeren van veldproeven, zomede met de wiskundige (statistische) verwerking der uitkomsten. Het begrip proefveld kan men echter zeer ruim nemen; de regelen der p. gelden b.v. ook voor proeven in potten, kolven en schalen in het laboratorium.

Beter is het daarom te spreken van proeftechniek. Een belangrijke groep vormen de proeven met dieren (voederproeven) en die ter bestrijding van ziekten en beschadigingen der gewassen en van ziekten van (in) de grond (ziektebestrijdingsproeven).Een dringende voorwaarde voor het succes van een proef is de juiste opzet. Deze moet zo zijn, dat men bij de verwerking der uitkomsten de effecten van de systematische - d.z. de in de proef gelegde factoren goed kan scheiden van de effecten van de groei- of standplaats.

Men legge een factor liefst in 2 of meer trappen. Combinaties van factor en trappen noemt men objecten. Een proef met 2 stikstof- en 2 fosforzuurtrappen b.v. bevat 4 objecten, nl. onbehandeld, alleen n, alleen p en np. Men kan hieruit de effecten N, P en NP berekenen.

Om velerlei redenen gebruike men herhalingen (parallellen). Elke herhaling bevat alle objecten. Te kleine proeven geven onvoldoende betrouwbare inlichtingen, omdat zij te weinig vrijheidsgraden bevatten, waardoor de analyse der uitkomsten zwak wordt. Te grote proeven worden moeilijk in de uitvoering.

Om de gedachten te bepalen kan men zeggen dat een minimumomvang van ca 30 veldjes gewenst is en dat men goed doel de 80 niet te ver te overschrijden. Binnen deze grenzen zijn zeer veel goed doordachte schema's geconstrueerd.

Welk proefschema men zal gebruiken hangt geheel af van het teonderzoeken vraagstuk.

Belangrijke typen voor landbouwkundig onderzoek :

(11 Het latijns vierkant. Een factor in 3 trappen, in elke rij en kolom terugkomend.

(2) Het grieks-latijnse vierkant. Twee factoren waarvan elke combinatie slechts eenmaal in elke rij of kolom voorkomt.

(3) Het onvolledig latijns vierkant ( YOLDEN-schema) . Horizontaal: alle 7 trappen volledig voorkomend. Verticaal: elke trap slechts 1 maal in combinatie met alle andere voorkomend.

(4) Roosters (Eng. lattices). Elke trap komt horizontaal of verticaal slechts eenmaal voor met alle andere trappen. Deze schema's worden veel gebruikt bij vergelijking van rassen en herkomsten.

(5) Proeven met subvakjes (Eng. split-plots). Vb.: Een latijns vierkant 3x3 waarvan elk veldje in 2 subvakjes is verdeeld.

(6) Blokken- of parallel-proeven met toevalsstrooiing der objecten binnen de blokken. (Eng. randomised blocks).

(7) Proeven waarbij de blokken in subblokken (stroken) zijn verdeeld, zodanig, dat het verschil tussen die subblokken samenvalt met het effect van interacties (Confounding).

(8) Incomplete gestrooide blokken. Vb. 6 objecten in 5 herhalingen, elk bevattende 3 blokjes. Tn elk blokje komt een cijfer gecombineerd met een der andere voor. Schema's voor 4 tot 91 objecten beschikbaar.

(9) Bij proeven met vele factoren in meer dan 2 trappen gebruikt men vaak slechts een deel van een volledig schema (Eng. fractional replication).

Lit.: R. A. FISHER, The design of experiments, Edinburgh and London; R. A. FISHER and F.YATES, Statistical tables for biological, agricultural and medical research, Edinburgh and London; F. YATES, The design and analysis of factorial experiments, Harpenden, England; W.

G. COCHRAN and G. M. Cox, Experimental designs, New York; K. A. BROWNLEE, Industrial Experimentation, London; J.

C. R. Li, Design and statistical analysis of some confounded factorial experiments, Ames, Iowa.

Bij de uitvoering van de proef wijke men zo weinig mogelijk van de praktijk af. Het hangt geheel van de aard van de proef af of men tussen de veldjes isolatiestroken moet leggen of bufferplanten gebruiken. Het is altijd gewenst randstroken of randplanten om het gehele proefveld te leggen. Bestaat daartoe gelegenheid, dan is het altijd nuttig een jaar van proefneming op te offeren en een blanco- of blinde proef te nemen. Men meet en telt alles veldjesgewijs alsof er reeds systematische factoren in de proef lagen. Deze gegevens kunnen worden beschouwd als het stramien waarop men later de proef borduurt.

Voor bepaalde gewassen kan het nodig zijn speciale apparatuur aan te schaffen in de vorm van zaaiwerktuigen, speciale balansen voor bepaling van het onderwatergewicht, een kleine dorsmachine voor granen, een molen voor het vermalen van kleine hoeveelheden suikerbieten, klemmen voor het meten van omtrekken van stammen, gemerkte kisten voor fruit enz.

Een uitgebreide voorziening met etiketten, liefst met onuitwisbare inkt is nodig. In Med. no. 59 van de Landbouwvoorlichtingsdienst, Wageningen, 1949, vindt men meer details over de uitvoering. Omtrent de omvang der afzonderlijke veldjes zijn geen algemene voorschriften mogelijk. Bij potproeven kan 1 pot soms een veldje vormen, bij fruit 1 boom, bij veldgewassen kan men soms met 1 nr per veldje volstaan, dan weer is minstens ¼ are wenselijk : aardappelen). De wijze, waarop de uitkomsten van de waarnemingen wiskundig kunnen worden verwerkt, hangt geheel af van de opzet van de proef. Men dient voor elk geval de speciale lit. op te slaan. Ook de niet-wiskundige kan zich echter voor de eenvoudige gevallen als blokkenproeven en latijnse vierkanten zekere vaardigheid in de verwerking der resultaten verwerven.

Alle verwerkingsmethoden berusten op het zoeken van samenhang (correlatie en regressie) tussen de factoren, die men in de proef legt en de uitkomsten. Men kart de verkregen uitkomsten grafisch uitzetten. Dit gebeurt o.a. in proeven volgens het serieprincipe. Het Landbouwproefstation te Groningen heeft hiermede veel gewerkt.

Lit.: Med. Landbouw Proefstation Groningen. Meer gebruikelijk is thans de verwerking van de gemiddelde sommen der kwadraten van de afwijkingen van het algemeen gemiddelde van de uitkomsten (variantie-analyse).

Niet alleen de hoofdeffecten der factoren maar ook het effect der samenwerking van factoren (interactie) kunnen hierbij worden gemeten. De belangrijkheid van die effecten en interacties wordt bepaald m.b.v. statistische tabellen (z-, F- en t-tabellen), die op de waarschijnlijkheidsrekening berusten. Soms is transformatie der waarnemingsuitkomsten nodig b.v. bij proeven met bestrijdingsmiddelen (hoektransformaties, probits), waarvoor de wiskundigen eveneens tabellen hebben opgesteld. Beschikt men over de uitkomsten van een blancoproef op hetzelfde terrein, waarop men een proef met factoren heeft gelegd, dan kunnen de uitkomsten vaak worden gecorrigeerd met die van de blancoproef; de techniek van deze berekening is de analyse der covarians.

Lit.: M. J. VAN UVF.N, Mathematical treatment of the results of agricultural and other experiments, Groningen; R. A. FISHER, Statistical methods for research workers, Edinburgh and London; G. W.

SNEDECOR, Statistical methods, Arnes, Iowa; D. D. PATERSON, Statistical techniques in agricultural research, New York and London; De reeds eerder genoemde werken van FISHER, YATES, COX en COCHRAN.

E. VAN DER LAAN.

< >