Sarcofaag is de algemene benaming voor een stenen doodskist. Al in 2000 v. Chr. werden sarcofagen met reliëfs versierd. Het gebruik van bijzetten in een sarcofaag was in het Romeinse rijk niet gebruikelijk: mensen werden niet begraven maar gecremeerd en bijgezet in urnen. Dit stuitte de christenen bijzonder tegen de borst, want zij geloofden in een lichamelijke opstanding van de doden, gewaarborgd door de verrijzenis van Christus. Het verbranden van lichamen was dus uit den boze.
Nadat keizer Constantijn het christendom in 313 officieel had erkend, konden gegoede christenen hun doden ook in marmeren sarcofagen bijzetten. Aanvankelijk werden deze sarcofagen versierd met traditionele, heidense motieven, waar men een christelijke symboolwaarde aan gaf: de ‘orans’ (verpersoonlijking van de piëta) werd de ziel die bidt voor opname van haar verwanten in het paradijs; de lezende filosoof werd Petrus die het evangelie verspreid; de jongeman met het lam (symbool van humanitas = medemenselijkheid) werd Christus, de Goede Herder.
Het versieren van sarcofagen met christelijke motieven opende nieuwe, creatieve mogelijkheden, omdat een belangrijk beginsel van het geloof ermee tot uitdrukking gebracht kon worden: de opstanding van de doden. Vanaf de derde eeuw werden verlossings- en doopthema’s afgebeeld op sarcofagen.