Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Gepubliceerd op 14-03-2019

Trust

betekenis & definitie

Trust - samensmelting van een aantal zaken tot één groote vennootschap, met het doel, het voortdurend dalen der prijzen van fabrikaten etc, veroorzaakt door scherpe concurrentie, tegen te gaan. Van het ontstaan der Standard Oil Trust in 1882 af is dit middel herhaaldelijk op verschillend gebied toegepast. Het spreekt vanzelf, dat het hoofddoel der trusts moet wezen een monopolie te voorschijn te roepen. Dit is veelal niet mogelijk, daar altijd een aantal zaken buiten de trust blijven, doch wel wordt bereikt, dat de trust de markt van het artikel, waarop zij betrekking heeft, vrijwel beheerscht. Dit is haar grootste kwaad, dat de voordeelen, die zij biedt, verre achter zich laat. Het trustvraagstuk is wel het moeilijkste van den tegenwoordigen tijd, nu zelfs internationale organisaties van ontzettende afmetingen bestaan. Het vraagstuk betreft niet een enkel land, doch de geheele wereld.

Elke trust heeft een drievoudig kenmerk : ten eerste een absorbeerend, omdat zij tracht de verschillende bedrijven tot een geheel te vereenigen met algeheele opheffing van ieders individualiteit; ten tweede een kapitaliseerend, doordat zij haar enorme vermogen tracht te maken tot eene macht in den Staat; ten derde een domineerend, doordat zij uitsluitend te haren behoeve de ruilmarkt tracht te beheerschen.

Trust Chastin, Les Trusts et les Syndicats de Producteurs. Paris, Alcan.

— Macrosty, H. W. Das Trustwesen in der britischen Industrie, dtsch. v. F. Leo. M 10.—.

— Martin, St. Leon., E. Cartells et Trusts f 1.10. Wibaut, F. M. Trusts en Kartellen f 1.25.

— Wolft, S. de. De trustbeweging in Engeland. In De Nieuwe Tijd, jg. 15 (1910), bl. 584-597.

< >