Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Zeno

betekenis & definitie

Zeno - Ζήνων, 1) zoon van Polemo no. 4, door de Armeniërs tot koning verkozen en door Germanicus als zoodanig bevestigd.—2) van Elea, geb. omstreeks 490, leerling en vriend van Parmenides, met wien hij naar Athene reisde. V.

s. had hij een aanslag tegen een tyran, Nearchus of Diomedon, met den marteldood moeten boeten. Hij verdedigde in verscheiden geschriften, die alle verloren zijn, de eleatische leer door de indirecte bewijsvoering uit het ongerijmde.—3) van Citium, zoon van Mnaseas, geb. 336, v. a. 362. Zijn vader, die koopman was, had ook hem voor den handel bestemd, ofschoon hij reeds vroeg de wijsgeerige geschriften van Xenophon en Plato ijverig bestudeerd had. Toen hij nu op den leeftijd van 22 jaar ten gevolge van een schipbreuk te Athene gekomen was, besloot hij daar te blijven en zich geheel aan de studie der wijsbegeerte te wijden. Hij sloot zich eerst bij Crates, den cynicus, aan, van wiens invloed de oudere werken van Z. talrijke blijken moeten gegeven hebben, wendde zich later tot Stilpo, Xenocrates en Polemo, en trad omstreeks 310 met een eigen leer op, die naar de ποικίλη στοά, de plaats waar hij zijne voordrachten hield, de stoische genoemd wordt. Hij stond te Athene in hoog aanzien, vormde vele leerlingen, en werd van staatswege met een gouden krans, en toen hij in 264 (v. s. door zelfmoord) gestorven was, met een metalen grafteeken en een standbeeld vereerd. Van zijn werken zijn slechts weinige fragmenten tot ons gekomen.—De bron van alle kennis is volgens Z. zinnelijke waarneming; alleen wat zóó waar te nemen is bestaat, terwijl eerst herhaalde waarnemingen ons in staat stellen van het bizondere tot het algemeene te besluiten. Alles bestaat uit twee elementen, die onafscheidelijk met elkander verbonden zijn: stof en kracht. De kracht, die zich in het heelal werkzaam toont, is de godheid. De stof bestaat oorspronkelijk als een zeer fijn vuur, waaruit door verdichting lucht, water en aarde ontstaan, en waarin eens de geheele wereld weder moet opgaan (ἐκπύρωσις), om later opnieuw er uit voort te komen. De ziel is aan het vuur verwant en niet onsterfelijk, hoewel zij langer leeft dan het lichaam. Het hoogste goed is de deugd, die men niet bereikt door bespiegeling, maar door te leven in overeenstemming met de natuur of den goddelijken wil. Deugd alleen is goed in den volsten zin van het woord, evenals de ondeugd slecht is, alle andere dingen zijn onverschillig, hoewel niet alle in gelijke mate. Genot is niet het doel van het leven, maar is van nature met deugdzaam handelen verbonden. De ware wijze is het volmaakste van alle wezens, hij kan zich door deugd zelfs tot de hoogte van Zeus verheffen, hij alleen is vrij, is heer en koning, en kan naar verkiezing ook over zijn leven beschikken.—Vooral onder de Rom., die in 155 door Diogenes den Babyloniër met de stoische leer kennis maakten, vond zij in de laatste tijden der republiek en onder de keizers vele aanhangers.—4) van Tarsus, leerling van Chrysippus en na diens dood hoofd der stoicijnsche school.—5) van Sidon, geb. ± 150,

hoofd der epicureïsche school, wiens voordrachten Cicero en Atticus gaarne hoorden.—6) van Rhodus, schrijver eener rhodische geschiedenis, omstreeks 200.