Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Zenobia

betekenis & definitie

Zenobia - Ζηνοβία, 1) echtgenoote van Odenāthus (z. a.), nam na diens dood in 267 na C. zelve het bewind over Palmȳra in handen als regentes voor hunne twee onmondige zoons. Te midden der verwarring in het rom. rijk, breidde zij haar gebied uit over Syrië, Aegypte, Vóór-Azië, totdat zij in 272 door keizer Aureliānus werd gestuit.

Bij Emesa werd de beslissende slag geleverd. Zenobia moest naar Palmyra vluchten, dat belegerd en ingenomen werd (272), zij moest den zegetocht van Aurelianus te Rome opluisteren, doch kreeg vervolgens een landgoed bij Tibur, waar zij met hare kinderen hare verdere dagen sleet.

Zij was eene vrouw van zeldzame schoonheid en buitengewone gaven, zij sprak verscheiden talen, o. a. Latijn, Grieksch, Syrisch, Aegyptisch.

Zij was een stoute paardrijdster, maar trok ook meermalen mijlen ver te voet aan het hoofd harer troepen op. Vermoedelijk behoorde zij tot het israëlietische geloof.—2) armenische koningsdochter, gehuwd met haar neef Rhadamistus, die den troon van Armenië overweldigd had.

Toen in 54 na C. de Parthen onder Vologeses I en Tiridātes Armenia veroverden en Rhadamistus moest vluchten, smeekte zij haar echtgenoot haar te dooden, opdat zij niet in handen der Parthen zou vallen. Rhadamistus bracht haar met zijn zwaard eene wond toe en wierp haar in den Araxes.

Zij werd echter door herders gered en viel nu toch in handen van Tiridates, die haar echter met grooten eerbied behandelde.