Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Manlii

betekenis & definitie

Manlii - rom. geslacht met patricische en plebejische takken. Voor Manlius vindt men ook wel Mallius geschreven. 1) A. Manlius Vulso, consul in 474, dwong de Vejenten tot het sluiten van een veertigjarig bestand.—2) A.

Manlius Vulso Capitolīnus, consulairtribuun in 405 en 402, beproefde in het laatste jaar te vergeefs Veji te vermeesteren.—3) L. Manlius Vulso Longus, consul in 256, trok met zijn ambtgenoot M. Atilius Regulus naar Africa.

Na eerst de Carthagers bij Ecnomus te hebben verslagen, en Clupea te hebben bezet, keerde Vulso naar Rome terug, terwijl Regulus in Africa bleef. In zijn tweede consulaat (250) belegerde hij met zijn ambtgenootC. Atilius Regulus tevergeefs de stad Lilybaeum op Sicilia.—4) Cn. Manlius Vulso, consul in 189, overwon de Galatiërs en sloot den vrede met Antiochus III van Syria.—5) A. Manlius Vulso, consul in 178, oorloogde minder gelukkig. De Histri maakten zich van zijn legerkamp aan den mond van den Timāvus meester, maar werden daarna verslagen.—6) M. Manlius Capitolīnus, consul in 392, redde in 389 het Capitool van eene nachtelijke overrompeling door de Galliërs. Het cognomen Capitolinus heeft hij echter niet om deze daad, zooals men wel eens aanneemt, maar omdat hij op het Capitool (de arx) woonde. In 385, toen de schulden der plebejers weder zeer hoog gestegen waren, offerde Manlius een groot deel van zijn vermogen op om plebejers uit de schuldgevangenschap vrij te koopen. De adel beschuldigde hem van verkeerde bedoelingen, doch de houding van het volk boezemde vrees in, en Manlius werd vrijgesproken. Of hij hierna werkelijk plannen tot oproer heeft voorbereid, is niet duidelijk. In eene volksvergadering te Rome werd hij wederom vrijgesproken, doch in eene tweede buiten Rome in een bosch gehouden, wegens hoogverraad veroordeeld. Hij werd van de tarpejische rots geworpen, zijn huis verwoest en de voornaam Marcus in de gens Manlia afgeschaft (384). Van dit geheele verhaal is alleen historisch het feit van Manlius’ veroordeeling wegens het streven naar de koninklijke macht, de verwoesting van zijn huis, waarvan de grond later aan Iuno Monēta gewijd werd, en het afschaffen van den voornaam Marcus in de gens Manlia. Het verhaal van de ondragelijke schulden der plebejers is eerst in den bondgenootenoorlog ontstaan, toen dergelijke toestanden werkelijk bestonden. Zijn broeder A. Manlius Capit. was bij herhaling consulairtribuun.—7) P. Manlius Capitolinus, in
367 te midden der twisten over de licinisch- sextische wetsvoorstellen tot dictator benoemd, toonde zich tegen verwachting jegens deze voorstellen niet vijandig.—8) L. Manlius Capitolinus Imperiōsus, aldus bijgenaamd om zijne gestrengheid, dictator in 363 clavi figendi causa, wilde ook eene lichting houden, waarvoor hij niet benoemd was, en ontging met moeite eene veroordeeling.—9) Cn. Manlius Capit. Imper., zoon van no. 8, consul in 359 en 357, censor in 351; z. Manlia (lex) de vicesima manumissionum.—10) T. Manlius Imper. Torquatus, ook een zoon van no. 8, was een uitstekend veldheer, doch een man van een woest en streng karakter. In een tweegevecht met een reusachtigen Galliër in den oorlog van 361 maakte hij diens gouden halsketen buit en werd sedert Torquātus genoemd. Hij was consul in 347, 344 en 340. In zijn derde consulaat behaalde hij door de zelfopoffering van P. Decius Mus eene schitterende overwinning op de Latijnen bij den Vesuvius, doch liet zijn zoon, die tegen zijns vaders bevel met een uittartenden vijand een strijd had aangevangen en hem verslagen had, ter dood brengen. Vandaar de bekende uitdrukking Manliana imperia. Het verhaal omtrent den slag bij de Vesuvius schijnt verzonnen, daarentegen heeft T. Manlius de Latijnen in 340 bij Trifanum, tusschen Sinuessa en Minturnae verslagen.—Het verhaal omtrent het ter dood brengen van zijn zoon wordt door andere schrijvers op naam van den dictator Postumius (431) gezet. Zie Postumii no. 4.—11) T. Manlius Torquātus, consul in 235 en 224, dictator in 208, sloot in 235, na een opstand der Sarden onderdrukt te hebben, den Ianustempel en streed later tegen de Galliërs (224) en de Carthagers (215). Hij was in het laatste jaar praetor, en versloeg de verbonden Carthagers en Sarden. De Carthagers werden uit Sardinië verdreven. Hij verloochende de onbuigzaamheid van karakter, aan zijne familie eigen, niet.—12)
T. Manlius Torquatus verstiet zijn zoon D. Iunius Silānus (z. Iunii no. 15) uit zijne oogen wegens afpersingen, in Macedonia gepleegd, waarop de zoon zich ophing. De vader woonde de begrafenis niet bij (141).—13) L. Manlius Torquatus, consul in 65, was een groot vriend van den redenaar

Hortensius en een zeer vaderlandslievend man. Hij had Catilīna in 65 bijgestaan, toen deze van knevelarij beschuldigd was, doch keerde zich van hem af na de ontdekking der samenzwering.—14)
L. Manlius Torquatus, zoon van no. 13, was een

vriend van Cicero, die hem in zijn werk de finibus bonorum et malorum sprekend invoert. Hij was meer politiek man dan redenaar. In 62 klaagde hij
P. Cornelius Sulla aan (zie Cornelii no. 54). In den

burgeroorlog sloot hij zich aan bij de partij van Pompeius, werd door Caesar gevangen genomen, doch weder vrijgelaten, en sneuvelde later in Africa (47).—15) Verder komt er nog eene familie van Manlii Acidīni voor. Onder de Manlii, die zonder familienaam (cognomen) voorkomen, behoort ook C. Manlius (of Mallius), die voor Catilīna troepen bij Faesulae verzamelde en bij Pistoria sneuvelde (62). Verder L. Manlius (Mallius) v. a.

L. Manilius, propraetor van Gallia Narbonensis, die in 78 tegen de Sertoriani te velde getrokken was, maar door den quaestor L. Hirtuleius, onderbevelhebber van Sertorius in Hispania geheel verslagen was; op zijn terugkeer naar de provincie werd de rest van zijn leger door de opgestane Aquitaniërs vernietigd en sneuvelde zijn onderbevelhebber L. Valerius Praeconīnus (Valerii no. 25a).
Μαντεία, Μαντική, de kunst van het verklaren der teekens, waardoor de godheid haar wil openbaart. Ook bij de Grieken wordt een onderscheid gemaakt tusschen signa oblativa en impetrativa (zie Auguria). Tot de eerste soort (σήματα, τέρατα) behooren verschijnselen aan den hemel, het vliegen of roepen van een grooten vogel (οἰωνός) en dgl. Het zijn in den regel alledaagsche verschijnselen, die alleen door den tijd, de plaats of de omstandigheden, waaronder men ze waarneemt, eene bizondere beteekenis verkrijgen, en dus gewoonlijk gemakkelijk te verklaren zijn als voorboden van geluk of ongeluk; lag de verklaring niet zoo voor de hand, dan riep men de hulp van een deskundige (μάντις, θεοπρόπος, οἰωνοπόλος) in. Altijd was die hulp noodig bij de andere soort van voorteekenen, waarom men de goden vroeg als een bepaald teeken van goed- of afkeuring van een voorgenomen handeling.

De meest gebruikelijke wijze, waarop men zulk een teeken meende te vinden, was door de (bij Homerus nog niet genoemde) beschouwing der ingewanden van een geofferd dier (ἱερομαντεία), waartoe men zich van de tusschenkomst van een ἱεροσκόπος bediende. Andere middelen om den wil der goden te vragen, zooals het waarnemen van de lijnen in de hand (χειρομαντεία), van de kringen, veroorzaakt door een in het water geworpen voorwerp (ὑδρομαντεία), het gebruikmaken van loten (κληρομαντεία, sortilegium, z. sortes), en dgl. genoten geen algemeen vertrouwen en het geloof hieraan werd door velen min of meer als bijgeloof beschouwd. Zie ook ἐγκοίμησις.

< >